Men kan niet woorden nemen uit de realiteit van een gesprek en ze neerschrijven op een stuk papier. Het worden dan wel andere woorden. Men moet ze herscheppen in een andere realiteit, en de sfeer die om de gesproken realiteit hing moet men niet herscheppen, maar men moet scheppen en dat moet met woorden en hier begint de literatuur en het gedonder.'
Etty Hillesum snijdt met deze uitspraak meteen de moeilijkheid aan waarvoor Hans Werkman moet hebben gestaan toen hij begon aan zijn grote (kerk)historische roman, Het hondje van Sollie.
De realiteit is de kerkscheuring in de vrijgemaakte kerken en dan met name in Kampen (1967). De feiten zijn dat veel (gewone) mensen eronder leden, en gedwongen waren te kiezen. Beschrijven wat waar gebeurd is of waar gebeurd zou kunnen zijn maakt een roman nog niet tegelijkertijd en automatisch geloofwaardig en overtuigend. Binnen de roman moeten de gebeurtenissen onmisbare schakels zijn in een groter dramatisch geheel, en de Notwendigkeit van de plot onvermijdelijk. Want een roman kent eigen wetten.
Alweer Hillesum: 'Ieder woord geboren uit een innerlijke noodzakelijkheid, iets anders mag schrijven niet zijn.' Hoe zit het met die 'innerlijke noodzaak' bij Het hondje van Sollie?En in hoeverre weet Werkman de realiteit te transformeren tot literatuur?
Eerst de inhoud. Professor Goes, gepromoveerd op de uitverkiezing, komt tegenover dominee Oegema te wonen. Goes is een uiterst rechtlijnig theoloog, die de ruimere opvattingen van de milde Oegema, bij wie hij ter kerke pleegt te gaan, slechts ternauwernood verdraagt. In De Ware Kerkzet Goes keer op keer zijn standpunten uiteen. Met zijn polemieken zaait hij verdeeldheid. Oegema probeert een goede, maar breeddenkende herder voor zijn schapen te zijn, maar de kloof die er tussen hen is, is reeds te groot om overbrugd te kunnen worden.
Schoolmeester Tijs Cox komt eveneens in het stadje te wonen. Uitvoerig lezen we over hoe hij zijn kamer betrekt, hoe de gereformeerde school eruit ziet, wie zijn medekostganger is, en wie zijn kostjuffrouw. Hij ontmoet Sollie met zijn hondje, dat 'braver is dan menig theoloog'. De oude Sollie is een tamelijk eenzame figuur. Hij leidt zijn eigen leven, en trekt zich niet te veel aan van kleine geesten en kerkelijk geharrewar.
Tijs verkent zijn nieuwe woonplaats. Hij heeft een mislukte relatie achter de rug (een wapperende rok 'krabde een schrijnend gevoel los onder in zijn maag'), maar hij raakt weldra onder de bekoring van al het nieuwe, het stadje, de rivier, de sluis, de poort, de Bovenkerk, enzovoort. Straatje voor straatje wordt door Tijs veroverd.
Op zondag bezoekt hij de dienst van Oegema. Hij maakt kennis met de diverse gemeenteleden, onder anderen met Klaas, de zoon van professor Goes. Klaas Goes studeert theologie en laat duidelijk merken dat de theologische visie van zijn vader de zijne niet is.
Tijs en Klaas vinden elkaar in de opvatting dat de discussie over de ware kerk en de valse kerk vruchteloos is. Ze ontdekken bovendien dat ze beiden het werk van
Achterberg kennen en dat leidt ertoe dat ook literaire vonken overslaan. De vriendschap is een feit geworden. Ze spreken over de bekrompenheid die in hun eigen kerk heerst, zelf de beperktheid voorbij zijnde. Tijs: 'Ik ben van geen partij. Hooguit de middenpartij.'
Op een dag ontdekt Tijs dat zijn nieuwe vriend bezig is met een ludieke actie, namelijk met het organiseren van een tentoonstelling van modern schilderwerk, min of meer om zijn brave gereformeerde familieleden op stang te jagen. De schilders mikken wat verf op het doek (zoals Appel, direct uit de bus), en Klaas drukt met geel zijn eigen handen erin. Het doek is klaar: Mains sales,Vuile handen. In drie dagen maken ze zeventien doeken. Als professor Goes het manifest 'wij schilderen niet wat u mooi vindt' in de krant leest, is hij zeer ontstemd.
Na dit vrolijke intermezzo volgen diverse hoofdstukken over de diverse vrijgemaakte liggingen. Werkman geeft, goed gedocumenteerd, een uiterst gedetailleerd overzicht van wat er aan kerkelijk leven en denken in Kampen te vinden is. We zien Goes en Oegema in gesprek, waarbij Oegema aan Goes vraagt om verdraagzamer te zijn: 'Jij ziet achter iedere grashalm een adder en je loopt meteen als een gek met een knuppel door het gazon te meppen.'
Nog nader maakt Tijs kennis met kerkelijk Kampen: de 'Schooldag', een feestelijke dag, georganiseerd voor de eigen achterban. En de achterban komt: de moeder van Tijs en een tante. Allebei zijn ze vurig aanhanger van Goes ('Prachtig, zoals die van de waarheid getuigenis kan geven'). De oude Sollie is een van de weinigen die zich niet zo laat verleiden tot partijdigheid. ('De Schooldag is een dialoog tussen doven.')
Op de leeszaal van de Hogeschool ziet Tijs voor het eerst de zus van Klaas: Maaike. Later mag hij haar nog van naderbij ontmoeten, als Klaas voor het eerst preekt: in het gedrang, na afloop van de dienst 'voelde hij met zijn schouder de zachte lieve tegendruk van een meisjesborst.' Tijs en Maaike verzekeren zich van elkaars liefde, en zo is er een vrouw in het leven van Tijs gekomen.
De verwachting dat er een duurzame relatie zal ontstaan, wordt echter al gauw de kop in gedrukt. Maaike staat pal achter de starre opvattingen van haar vader, en Tijs ziet spoedig dat het niks tussen hen zal worden, de liefde ten spijt: 'Wij willen wel, maar de theologen willen niet.' Slechts enkele maanden hebben ze een (geheime) relatie gehad.
Tijs is snel over zijn verdriet heen. Hij gaat zelfs, nota bene, op kamers wonen bij Maaikes ouders. Dat dit huis vol herinneringen aan zijn geliefde hangt, deert hem blijkbaar weinig. Meer over Tijs komen we aan de weet als hij een laatste nachtelijk gesprek voert met kostganger Peter. In een moment van openhartigheid vraagt Peter aan Tijs, volkomen onverwacht: 'Kijk jij wel eens naar mooie wijven?' Tijs is stomverbaasd en als Peter daarbij ook nog woorden als 'vrijen' en 'naaien' in de mond neemt, en tegelijkertijd het idee van de romantische liefde onderuit haalt ('Liefde is eigenliefde'), weet Tijs niet meer hoe hij het heeft. Dat soort dingen kende hij niet: 'Dit probleem kende hij alleen uit de boeken.'
De tekenen van kerkscheuring beginnen zich te openbaren. Als Oegema op een zondag over Jona preekt, lopen er heel wat mensen de kerk uit. Bij de familie Goes is de sfeer aan tafel allerbelabberdst. Ook de oude Sollie is ontdaan als hij hoort van de tweedracht: “Theologen behoren met elkaar te discussiëren in het Latijn’, zei hij. ‘Om het kerkvolk niet in de war te brengen. Ik weet het niet, meester Tijs, ik weet het niet meer. God zal het weten." Enkele hoofdstukken verder zegt ook Tijs: 'Ik overzie het niet [...]. De theologen scheuren, het klootjesvolk mag achteraf kiezen.'
Als Goes besluit in een eigen gebouw te gaan preken, is de chaos compleet. Tijs is woedend: 'Er stak paniek in hem op die hem toeschreeuwde: Vlucht! Geweld en macht bedelven je.'
Dan wordt op een dag het hondje van Sollie gevonden. Verdronken. En met hem z'n oude baas. Sollie was, van slag door de recente ontwikkelingen, met z'n oude Dafje te water geraakt. De gebeurtenissen hadden hem te veel aangegrepen.
Ook de vrouw van professor Goes heeft het er erg moeilijk mee. Zij wordt gedwongen te kiezen tussen de sympathieke Oegema en haar rechtzinnige echtgenoot. Ze kiest, uiteraard, voor haar man. Maar van Oegema, haar eigen predikant, kan ze niet zomaar scheiden. Ze mag hem graag en ze vraagt hem of hij haar ten teken van afscheid wil zegenen. Tegen de regels in doet Oegema dit. "Het kan niet', zei hij. En na een korte pauze: 'Soms moeten dingen die niet kunnen."
Klaas is door de scheuring nog verder losgeweekt. Hij besluit naar India te gaan, Tijs en zijn vader achterlatend. Tijs Cox gaat z'n eigen (tussen)weg. Het cynisme van Klaas deelt hij niet: 'Ik denk dat ik meer waardering heb voor de openheid van jouw pa, dan voor jouw opportunisme.' Tijs de man van het midden. Hij werpt zich op zijn studie Nederlands en plant een berk in zijn achtertuin. 'Voor wie het wilde zien zaten er tussen de verkreukelde gele blaadjes kleine speldenknoppen.'
Werkman heeft een boeiende, onderhoudende, leesbare, kerkhistorische roman geschreven. Maar zij gelijkt een kalm stromende rivier door laag land. Het stormt niet, het onweert niet, de golven kabbelen rustig tegen de oevers. Met andere woorden: dramatische hoogten en diepten ontbreken. Op de 'innerlijke noodzakelijkheid' van de roman valt dus wel wat af te dingen.
Onmiskenbaar heeft Werkman de tragedie van de kerkscheuring willen beschrijven, ook de breuk die dwars door families, kerken en relaties heen liep. Toch is het hem naar mijn mening nauwelijks gelukt dit drama ook voelbaar te maken. De gebeurtenissen, de feiten, ze spreken voor zich, maar de lezer blijft er tamelijk onaangedaan onder. Alleen bij de vrouw van professor Goes weet Werkman door deze koelte heen te breken en haar dilemma kort, maar aangrijpend neer te zetten.
En hoe komt dat dan, zo vraag je je af. Want alles is toch uiterst zorgvuldig beschreven? Alle ontwikkelingen hebben we immers stapje voor stapje kunnen volgen.
Er zit echter iets storends tussen de intentie van de auteur en de uiteindelijke vormgeving in woorden. Het heeft te maken met de stijl en de benadering van de stof. Eerst iets over de benadering.
Het hondje van Sollieis een panoramisch boek. De roman biedt een scala aan personen en gebeurtenissen, maar de scènes zijn niet altijd even dwingend met elkaar verbonden. De spanning zit hem in de korte passages, niet zozeer in het geheel. Zo zijn de vele hoofdstukjes over kerkenraadsvergaderingen leuk om te lezen (ook heel herkenbaar enzo, al kom ik niet op kerkenraadsvergaderingen), maar ze zijn niet onmisbaar. Veel van de (57!) korte hoofdstukjes missen diepte en/of leiden niet tot meerdere diepte.
Dit alles heeft de auteur mogelijk onderkend, als hij Tijs laat zeggen: 'Hij wist dat hij goed was in anekdotische onderwerpen van beperkte omvang' (108).
Het panoramische is een procédé dat in de vorige eeuw door Hildebrand met succes werd beoefend. In de Camera Obscurahad Beets het dagelijks leven op dezelfde wijze bij de kop gevat: overal een kijkje, nergens een lijkje (bij wijze van spreken). De personages worden uitstekend geportretteerd, met lichte neiging tot karikatuur. Er is veel te lezen op het gebied van kleingeestig denken, de losse scènes zijn voortreffelijk en soms aanstekelijk beschreven.
Maar evenals in de Camerazien we in Het hondje van Sollieeen boven-de-stof-zwevende auteur, die vanuit hoger gelegen regionen zijn personages bekijkt en bestudeert, zonder hun wereld te delen en echt gemeenzaam met hen te worden. Dit maakt dat de lezer nauwelijks in staat gesteld wordt de personages van dichtbij te leren kennen.
Nu is dat bij beschrijvingen van het alledaagse leven geen probleem. Maar zo'n Hildebrand- perspectief leent zich niet voor de 'grote dingen' des levens. Zo had bijvoorbeeld het overlijden van de oude Sollie een aangrijpende passage kunnen zijn, maar een quasi-grappige hoofdstuktitel als 'De vooruit en de achteruit' (hij zette z'n auto in de verkeerde versnelling en reed het water in), doet weer onmiddellijk afbreuk aan het drama.
Het is niet alleen de luchtige toon, die het boek een zweem van flauwheid geeft, maar ook de stijl en de woordkeuze: 'Hij zuchtte. Het was niet het inademen van een probleem, maar het ventileren van een rust.' Zo'n zin is te flauw-grappig om daadwerkelijk te schrijnen. (De tweede zin is ook volkomen overbodig, en bij precieze lezing feitelijk onmogelijk.)
De ongebreidelde hang van Werkman om alle details onder woorden te brengen, zorgt er eveneens voor dat de aandacht afgeleid wordt, vooral als dit gepaard gaat met mooi-doenerij. De neiging alles zo mooi en origineel mogelijk onder woorden te brengen ontaardt en leidt tot wonderlijke, zelfs wonderbaarlijke waarnemingen. Als Tijs in de kerk de Kamper sfeer ademt, krijgt hij het voor elkaar het volgende te ruiken: 'In de componenten ontdekte hij de zondag, het agrarische Eiland aan de overkant van de IJsselbrug, en de fabrieken in de stad: kamfer, pepermunt, kuilgras, hooi, tabaksblad.'
Die neiging leidt ook tot onbegrijpelijke zinnen: 'Zijn arm stak schuin omhoog aan de lus van de strakgespannen hondenlijn'; 'Klaas Goes dronk het middelste deel van zijn glas' en 'Tijs sprong op de bank van twee jongens die hun bovenlijven achterover knakten', en ook tot zouteloze zinnen als: 'Ze zag er even waarachtig uit als haar wrijfwas rook. Thee stond bij haar als ware thee in wijde Engelse koppen, het boterkoekje kraakte van versheid en het Julianalepeltje was van zilver', alsof literairiteit zou schuilen in alliteraties, bijvoeglijke naamwoorden en bepalingen. Een kraai heet bij Werkman niet gewoon 'kraai', maar 'een kleine bundel beveerd vlees'.
Jammer is ook dat Werkmans proza niet geheel gespeend is van flauwiteiten: ‘Ze droeg een dunne, bloemige, mouwloze jurk zonder doorkijk maar wel met inkijk.’ Stevige humor wordt node gemist. Als we kennis maken met de heer Woning, kan Werkman het niet laten daar de volgende bijbeltekst aan de muur te laten hangen: ‘In het huis mijn Vaders huis zijn vele woningen.’
Werkmans dialogen zijn daarentegen voortreffelijk. Vlot en zonder opsmuk. Daar treft de lezer een veelheid aan leuke statements aan: 'Theologen. Bedoelen het goed, pakken het verkeerd aan.'
Mijn grootste bezwaar bij Het hondje van Sollie is dat het boek dramatische kracht mist (de titel is veelzeggend), en dat het zich baseert op de beperktheid van het eigen leven. Herman Franke schreef onlangs in de NRC (12-3-99): 'Wat mij betreft wijkt literatuur af van het smalle bospaadje en begeeft het zich met trillende benen in het grote donkere bos met alle angsten, gevaren en chaos die daar heersen, en waar niets zeker is [...]. Zulke onthechte literatuur werpt een blik in de afgrond van het bestaan. Die blik kan ijzingwekkend, verontrustend, gekmakend zijn, maar ook adembenemend mooi en troostend. En daarvoor moet je als schrijver wel je verbeelding durven vrijlaten en ook wel eens je eigen leven'.
Het hondje van Sollie is een roman vol keuzes, maar het zijn keuzes die niet moeilijk zijn. Al de hoofdpersonen staan te stevig op hun fundamenten, om aan hun keuzes daadwerkelijk ook te twijfelen. De zwarte kant van de mens ontbreekt. Weinig woede en wanhoop. Tijs praat wel veel met Klaas over fundamentele onzekerheden, maar hij deelt uiteindelijk zijn (existentiële) twijfels niet. Hij 'weet' een rotsvast (Gods)vertrouwen te hebben. Tijs krijgt een relatie met Maaike, maar diepgaand- hartstochtelijk is de liefde niet. Ze verliest het vrij snel van het 'weten' dat het vanwege de geloofsverschillen niets tussen hen kan worden.
Literatuur is niet zozeer bellettrie, als wel het peilen van de bodem van het bestaan. Daarin schiet deze roman tekort.
Beppie van de Wege
Hans Werkman, Het hondje van Sollie. Uitg. Kok, 240 blz., ƒ34,90
Beppie van de Wege- de Rooy (1967) is redacteur bij uitgeverij Den Hertog en is literairmedewerkster van het Reformatorisch Dagblad