Het zullen voor de meesten overbekende regels zijn: 'Heer Halewijn zong een liedekijn/ al wie dat hoorde, wou bij hem zijn./En dat vernam een koningskind/die was zo schoon en zo bemind'. Het zijn de beginregels van het 'Lied van Heer Halewijn', dat eerst aan het begin van de negentiende eeuw uit de volksmond werd opgetekend, maar naar men aanneemt stamt uit de vroege Middelnederlandse orale cultuur. De plot is snel verhaald: een anonieme koningsdochter geeft, tegen de uitdrukkelijke wens van haar ouders in, gehoor aan de lokroep van Halewijns lied. Ze ontmoet de zanger in koninklijk ornaat, vastbesloten haar eer hoog te houden. Na enige tijd met hem doorgebracht te hebben, wordt ze door Halewijn meegetroond naar een galgenveld, waar ze zal moeten sterven. Ze kiest voor de dood met het zwaard, maar bedenkt een list: 'Trek eerst uit uw opperst kleed/want maagdenbloed dat spreidt zo breed/zo 't u bespreide, het ware mij leed.' Het meisje slaagt erin Halewijn te onthoofden en keert gezond en wel terug naar haar kasteel, alwaar 'werd gehouden een banket./ Het hoofd werd op de tafel gezet.'
Veel meer dan een verhaal laat een gedicht te raden over; dit basale principe is, hoezeer de poëtica sinds de Middeleeuwen aan veranderingen onderhevig is geweest, ongewijzigd gebleven. De auteur laat een beperkt aantal goedgekozen woorden als katalysator werken op het voorstellingsvermogen van de lezer of luisteraar, die deze essentialiavervolgens zelf in- en aanvult. Vanuit die optiek is het nogal een waagstuk om een gedicht om te zetten in een verhaal. Toch is dat wat twee Vlaamse auteurs, Verleyen en Verbanck, onlangs hebben gedaan: ze hebben hun interpretatie van het 'Lied van Heer Halewijn' uitgewerkt tot een verhaal, bestemd voor jongeren vanaf 14 jaar.
Het resultaat is een lezenswaardig verhaal met enkele mooie vondsten maar - en hoe kan het eigenlijk anders - ook met een aantal 'oplossingen' die doen fronsen. De koningsdochter heet in dit verhaal Reinhilde van Cycou, die met haar vader, een tyrannieke en dranklustige burchtheer, moeder, broer en zus een kasteel bewoont. Op een nacht schrikt ze wakker van een ijl gezang in het woud, waarna zich de plot uit het middeleeuwse lied begint af te wikkelen. De zestien hoofdstukken van het boek openen steeds met de versregels uit het Halewijn-lied waarop ze gebaseerd zijn.
Reinhilde wordt afgeschilderd als een vrouw die haar mannetje staat. Nu is daar in het gedicht ook wel aanleiding voor: de koningsdochter berijdt haar paard schrijlings in plaats van in de voor vrouwen gebruikelijke amazonezit, en ook in de benarde situatie op het galgenveld betoont ze zich buitengewoon kloekmoedig. Toch zijn de auteurs er niet aan ontkomen dat Reinhilde bij tijd en wijlen de indruk geeft als moderne vrouw verdwaald te zijn in een verder Middeleeuwse sociale omgeving.
Halewijn lijkt op het eerste gezicht een charmeur die vrouwen verleidt door hen hun vrouwelijke schoonheid te laten ontdekken. Maar als Reinhilde bij toeval Halewijns galgenveld ontdekt heeft en daarom moet sterven, blijkt hij in feite een psychisch gemankeerde figuur te zijn, die zijn afwijking heeft opgelopen als oorlogstrauma toen hij moest deelnemen aan een plundertocht waarbij een heel dorp werd uitgemoord. Het was bij het lezen van dit soort ingevulde details dat ik me wat ongemakkelijk begon te voelen.
Zou iemand die een spannend verhaal wil schrijven, dat zich afspeelt in de Middeleeuwen en waarin toch een aantal actuele thema's en morele dillema's verwerkt zijn (de auteurs verwijzen in hun nawoord zelfs naar de affaire Dutroux!), niet beter zelf een plot kunnen bedenken? Want nu laten de auteurs de lezer achter met het idee dat het raadselachtige Middeleeuwse verhaal over een koningsdochter en een mysterieuze ladykillerin feite gaat over een moderne grrlen een verminderd toerekeningsvatbare seriemoordenaar. En dat heeft, alle goede bedoelingen ten spijt, toch veel weg van een plundertocht in de schatkamer van de Nederlandse literatuur.