Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: Tjerk de Reus

Dagberaad voor ontwaakte woorden

De jaren negentig behoren voor Van der Graft tot zijn meest productieve jaren. Hij publiceerde sinds 1990 zes gedichtenbundels, naast de herziende versie van zijn verzamelde gedichten. Een opmerkelijke en indrukwekkende bundel was Onbereikbaar nabij (1997). Van der Graft geeft hierin stem aan zijn somberte, samenhangend met het overlijden van zijn vrouw. Het omslag van deze bundel was zwart. Nu, ruim twee jaar later, publiceert hij een nieuwe gedichtenbundel, in witte uitvoering en met een hoopvolle titel: Een ongedurige dageraad.

Van der Graft is/was niet alleen vanwege persoonlijke levensomstandigheden een somber persoon, ook ten aanzien van de hedendaagse cultuur is hij niet erg opgewekt. Hij liet in gedichten en beschouwingen zijn ongenoegen blijken met de moderne samenleving. Ook in deze nieuwe bundel uit hij zijn ongenoegen over de vertechnisering van de samenleving, over de roofbouw op de natuur, op de herrie in de lucht. Nog steeds lijdt hij onder 'de ketterij der straaljagers': 'Langs alle airways boze cohorten / naar een bewoonbare hemel op zoek // over het eelt van moeder aarde / stoottroepen hortende onderweg // maar moeder werd een travestiet / en ook die hemel is er niet.' In die voortjagende moderne cultuur ontdekt Van der Graft de trekken van oeroude religies, waarin het bestaan geborgenheid vindt in een kosmische moederlijkheid, het Al:'[...] de aarde verwacht ons,'kom aan' / zegt zij,'genoeg// dag geweest, in mijn schoot / is het feest van de nacht reeds lang bezig, // kom onder nul in mij, berg je, / vergeet wie je was en vergeet // wie je was en word as.' / Ik verzet mij'. Je verliest uiteindelijk jezelf in die vergoddelijking van het bestaande, in de verering van de goden die er altijd zijn, of het nu Balder, Ra, Astarte of Mammon zijn, of juist Lichaam, Geld, Zelfzucht of Macht. Maar ondanks die heldere constatering ondergaat Van der Graft net als ieder ander de overweldigende aanwezigheid van deze godheden. De moderne cultuur is zo vanzelfsprekend gemodelleerd naar deze goden, dat hij hun zeggenschap als een 'tergende logica' ervaart. Maar hij verzet zich niettemin: 'weg met de o van de schoot en de dood [...] doe niet mee aan dat grote doven // en ga niet slapen in de nasleep van het licht'.

Hoe somber dit cultuurbeeld ook mag zijn, kennelijk vindt de dichter veerkracht en vasthoudendheid om zich er niet bij neer te leggen. Juist dat zou noodlottig zijn. Maar er speelt meer mee in zijn verzet. Als gelovige zoekt Van der Graft zijn laatste en diepste oriëntatie in de Schriften. Verwijzend naar de achtste psalm dicht hij:'[...] Kon ik maar, kon ik maar // zijn wat ik ben (de harpkoning zei het: / minder maar weinig minder dan een god) // en wandelend over het verguisde water / achter de teleurgang van de zee.' Opnieuw een mythisch beeld: het water als een macht die het menszijn kortwiekt, afmat, kraakt. Maar de inspiratie tot en de belofte van menszijn gaan uit van Jezus, naar wie dit gedicht verwijst met de uitdrukking 'wandelend over het water'. Zo'n dichtregel is overigens meteen een voorbeeld van de continuïteit in Van der Grafts oeuvre. In het vroege vers 'Vragenderwijs' (uit Vogels en vissen, 1953) wandelde de 'visserman'Jezus ook op het water: hij 'droeg hij het water onder zijn voeten'.

De nacht is naar bijbels besef niet alleen een symbool van uitzichtloosheid, van wanhoop en vertwijfeling. De nacht is ook de tijd van verwachting, van uitzien naar. In Stille omgang schrijft Van der Graft/Barnard: 'Als de nacht valt, begint de dag te tellen, dat wordt ons al op de eerste bladzijde van de bijbel bijgebracht. Door de duisternis heen voltrekt zich onze levensdag.' (p. 81) Dat besef is uiteindelijk bepalend in Van der Grafts gedichten. De 'ongedurige dageraad' waarvan voortdurend sprake is, ontkent de nacht niet, maar weet dat de nacht niet het laatste woord heeft. Hoezeer het ook ingaat tegen de wetten van de logica en de vanzelfsprekendheden van de moderne cultuur, hoezeer hij 'murw is van teleurgestelde tijd' - toch roept/bidt de dichter: 'Kom dan het licht uit den treure / toe aan een dag weer bewoonbaar.' De hortende syntaxis van deze regels toont de hevige emotie en de betrokkenheid van de dichter. In het slotgedicht constateert de dichter opgetogen: 'Hoe nauw luistert het licht!' Hoe het kan, weet hij niet, begrijpt hij niet, maar: 'het gebeurt'. Wat gebeurt er dan? Er is liefde, er zijn medemensen en is er hoop. Bovendien: er zijn weer verzen.

NIETTEMIN

Nacht nog, maar niettemin
niet te minachten licht,
het lijkt wel dageraad.

Dagberaad
voor ontwaakte woorden.

Van der Graft, Een ongedurige dageraad. Uitg. De Prom, 76 blz., ƒ 24,90

Liter 12; jaargang 3; blz 89 – 90; (www.chroom.net/liter/12/index.htm)

Reacties

Dagberaad voor ontwaakte woorden

Er zijn nog geen reacties geplaatst.