Halverwege de kustweg van Kaapstad naar Port Elizabeth (provincie Oost-Kaap) liggen de restanten van een oerbos. Tijdens de negentiende eeuw was het gebied rondom de plaats Knysna een uitgestrekt en ongerept oerwoud met grote kuddes olifanten. Over het lot van dit bos met zijn reusachtige bomen, zijn olifanten en zijn mensen schreef de Zuid- Afrikaanse Dalene Matthee (1938) drie indrukwekkende romans: Kringe in 'n Bos (1984), Fiela se kind (1985) en Moerbeibos (1987). Dalene Matthee schreef nog een hele reeks andere romans. Maar deze Bos- trilogie heeft haar in Zuid- Afrika en daarbuiten grote bekendheid verschaft. Voor de Zuid- Afrikaanse letterkunde als geheel is deze trilogie tevens van groot belang,omdat het op een onderhoudende manier vertellen van een ethisch en esthetisch waardevol verhaal in deze romans erkenning kreeg. Daarmee werd de ouderwetse vertelkunst in ere hersteld.
De gebeurtenissen in Fiela se kind spelen zich af tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw. Plaatsen van handeling zijn het oerbos ten noorden van Knysna met zijn respect afdwingende olifanten en zijn primitieve houthakkers en daarnaast het gebied van de Lange Kloof, noordelijk van de aan het Bos grenzende bergen. Hemelsbreed is de afstand tussen deze beide polen van handeling niet zo groot, maar de bergen maken iedere reis van de kust naar de Lange Kloof en omgekeerd tot een riskante onderneming. De ruimtelijke barrière is niet de enige. De houthakkers in het Bos zijn Afrikaanstalige blanken, terwijl in de Lange Kloof kleurlingen leven. Van hen is Fiela Komoetie met haar kudde struisvogels de meest ondernemende en strijdbare.
Op zekere dag vindt Fiela Komoetie van de boerderij Wolwekraal op haar stoep een ongeveer driejarig kind, zo te zien van blanke afkomst. Zij en haar man Selling voeden dit 'hanskind', deze vondeling, samen met hun eigen kinderen op en geven hem de naam Benjamin. In diezelfde tijd raakt het driejarige zoontje van de houthakker Elias van Rooyen zoek in het Bos. Hij wordt niet teruggevonden. Negen jaar later worden de beide gebeurtenissen met elkaar in verband gebracht, wanneer twee met de volkstelling in streek belaste nijvere ambtenaren ook de Lange Kloof bezoeken. Ze zien tot hun verbazing de blanke Benjamin in het huis van Fiela Komoetie en lichten de magistraat van Knysna over hun ontdekking in.
Als gevolg van een confrontatie waarbij Barta van Rooyen de jongen als haar verloren zoon identificeert, moet Benjamin het gezin van zijn geliefde moeder Fiela verlaten om voortaan als Lukas van Rooyen door het leven te gaan. Het is een overgang van dag naar nacht. Elias van Rooyen is een woeste kerel, wiens handen danig los zitten. Alleen bij Nina vindt Benjamin, alias Lukas, troost. In haar eerbied voor de wonderen van het Bos is Nina anders dan de anderen die de bomen slechts als potentiële planken beschouwen.
Benjamin's aanvankelijke opstandigheid maakt op den duur plaats voor berusting in het lot, zonder dat zijn verlangen naar de echte moeder Fiela verdwijnt. Pas na zeven jaar zware arbeid als houthakker maakt Benjamin zich los van de Boswereld en bevrijdt hij zich van Elias van Rooyen die een oude man is geworden. Benjamin keert echter niet voor lange tijd terug naar de Lange Kloof. De sterke verbondenheid met Fiela en haar wereld blijft. Maar Benjamin's hart gaat uit naar Nina, die van huis is weggelopen en in het dorpje Knysna verblijft. Zijn afkomst blijft weliswaar een duistere zaak, maar belangrijker is dat er voor Benjamin en Nina een gemeenschappelijke toekomst zal zijn. Dat is het positieve slotperspectief van deze roman.
Nadat Moerbeibos was verschenen, ontving ik een brief van de- vooral door haar hoorspelen bekende- schrijfster Nel Bakker. Op 15 januari 1988 schreef zij mij het volgende: 'Moerbeibos is voor mij het beste boek dat ik in 1987 heb gelezen en ik lees er honderden. Laat het u niet ontgaan. U bespreekt zo trouw Zuid- Afrikaanse boeken van betekenis, maar bijna niemand (die ik ken) heeft er de geringe moeite voor over om die taal te lezen. Als het dan moet, wachten ze liever op een vertaling, die nooit goed genoeg is, ook niet in het Engels, al gaat dat beter dan in het Nederlands.'
Of Nel Bakker bij haar oordeel de vertaling van Kringe in 'n Bos (Cirkels in het Woud, Zuid- Hollandsche Uitgeversmaatschappij, 1984) op het oog had, weet ik niet. We kunnen het haar niet meer vragen. Ze overleed op 11 maart 1993.
Zou de onlangs verschenen Nederlandse vertaling van Fiela se kind genade hebben gevonden in de ogen van Nel Bakker? Waaraan zou deze vertaling van de hand van Rika Vliek getoetst moeten worden? Samengevat zouden dat die kenmerken van de oorspronkelijke roman moeten zijn die gezamenlijk de bijzondere stijl daarvan vormen. Welke kenmerken zijn dat in het geval van Fiela se kind?
Het meest opvallende kenmerk vind ik dat de vertelster de personages uit de roman hun eigen specifieke taal laat gebruiken. De taal van Fiela is volkomen anders dan die van de twee ambtenaren die met de volkstelling zijn belast. Verder spreekt Elias van Rooyen anders dan tante Gertie bijvoorbeeld. De konstabel in Knysna bezigt een andere taal dan de man zonder voortanden die Fiela om inlichtingen over de magistraat vraagt. En ook de kinderen van Fiela en Selling gebruiken woorden waarmee zij zichzelf typeren.
Een paar voorbeelden van Fiela's taal: wanneer de kinderen een vrouwtjesstruisvogel naar de boerderij hebben gejaagd, zodat ze kan paren met het mannetje dat reeds bij de boerderij hoort, zegt Fiela: 'Sy's mooi, Selling. Bietjie rankerig nog om die boude, lyk dit my, maar ons sal haar vet kry, wag maar.' Dit is vertaald met: 'Ze is mooi, Selling. Van achteren misschien wat te mager, maar wacht maar, we krijgen haar mooi vet, dat zul je zien.' Het gaat hier bij het Afrikaanse 'boude' echter om het bovenste deel van de poten. Misschien is er een Nederlandse vertaling met 'bout' mogelijk? Een tweede voorbeeld betreft Fiela's woede wanneer een van haar mooiste kuikens door een valk is geroofd. Zij zorgt dat de kuikens nu veilig in het hok zitten en roept de valk toe: "Vandag kan jy maar op 'n ander plek loop aas, ek het hulle toegemaak." In de vertaling luidt deze zin: "Ga vandaag je geluk maar ergens anders beproeven, ik heb ze opgesloten." De betekenisnuance van het werkwoord 'aas' is in het Nederlands weggevallen. Het gaat hierbij om keuzes van de vertaalster die in mijn ogen de tekst minder beeldend maken dan hij oorspronkelijk was. Anders ligt het met het vertalen van 'aalwyne' door 'aalwees'. Is dat een Nederlands woord voor 'aloë's'? En waarom 'hoenders' niet gewoon door 'kippen' vertaald en 'bobbejaan' door' baviaan'?
Nu is het leveren van kritiek op een vertaling altijd een hachelijke zaak, omdat op grond van enkele vraagtekens bij details gauw de indruk van een totale veroordeling ontstaat. Dat is dan ook volstrekt niet mijn bedoeling. Aan de vertaling is duidelijk grote zorg besteed. Maar met die zorg zijn karakteristieke eigenschappen van de door romanfiguren gesproken taal jammer genoeg wat afgevlakt. Ik weet niet of de vertaling vóór de druk ter beoordeling aan een kenner van beide talen is voorgelegd. Dat zou standaard zo moeten zijn. De vertaalster schrijft in een verantwoording dat zij ook de (door Dalene Matthee en haar dochter gemaakte) Engelse vertaling/versie bij haar vertaalwerk heeft betrokken en bij verschillen tussen het Afrikaans en het Engels aan de versie de voorkeur gaf. Ik deel die mening niet. Mij zou een integrale vertaling uit het Afrikaans liever zijn geweest.
Dalene Matthee, Fiela's kind, roman, uit het Afrikaans vertaald door Rika Vliek, uitg. De Groot Goudriaan Kampen,350 blz.,/39,90.
Dr. Hans Ester (1946) woont in Nijmegen. Hij studeerde Duits, Zuid-Afrikaans en theologie en doceert Algemene Literatuurwetenschap aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij is voorzitter van het Suid- Afrikaanse Instituut in Amsterdam. Hij publiceert voornamelijk over Duitse en Zuid-Afrikaanse literatuur, zoals Brandenburg- Preussen und die Niederlände (1993) en Land onder die Suidersterre (1993).
Liter 4; jaargang 1; blz 94 – 96; (www.chroom.net/liter/4/index.htm)