Ambities die weldadig aandoen
Over Kaj van Ronald Westerbeek
De wijnbranche kent het verschijnsel 'blind proeven': een groep liefhebbers keurt een aantal wijnen, zonder te weten welke etiketten erbij horen. Na zo'n sessie blijkt geregeld dat beroemde Médocs door de mand vallen, terwijl pakweg een onbekend Californisch product als beste wordt aangewezen.
Het zou aardig zijn in de boekenbranche eens het 'blind lezen' te introduceren: een groep liefhebbers - en dan geen vogels uit het vaderlandse literaire papegaaiencircuit- beoordeelt een aantal boeken, zonder de namen van hun auteurs te kennen. Je zou daartoe bijvoorbeeld drie novellen kunnen nemen, die qua omvang met elkaar overeen komen en die ik voorlopig even A, B en C zal noemen. Welke zou dan het meest de moeite waard worden gevonden? Ik zou er een fles Medoc onder willen verwedden, dat de keuze op C valt.
Boek A kent weliswaar wat goed genoteerde atmosferen, maar bevat een ongeloofwaardig verhaal dat wordt bevolkt door kartonnen schertsfiguren, wier dialogen voor continue buikpijn zorgen omdat ze zo onnatuurlijk zijn. Het wil een satirische kritiek op de samenleving én een serieus relaas over relaties zijn, maar het is geen van beide. A is een manke hybride.
Van B begint op pagina 10 je mond een beetje open te vallen, op pagina 20 moet je gapen en vanaf bladzijde 30 houdt het geeuwen niet meer op. Als je dezelfde woorden maar vaak genoeg herhaalt, weet de auteur, dan blijven ze in de herinnering van de lezers hangen, waardoor ze denken dat het om iets bijzonders gaat. Woorden die worden herhaald, daar moet iets bijzonders mee zijn. Woordherhalingen blijven in de herinnering, waardoor ze bijzonder worden. Herhaalde woorden blijven hangen en dan denken de lezers: nou, dit is bijzonder. Het blad Private Eye heeft de Britse minister Howe eens net zo sloom genoemd als een zak grind, middelfijn. Product B is minstens even saai.
Over boek C ga ik zo dadelijk meer zeggen, omdat het mijns inziens in de denkbeeldige blindlezerij de rol van de onbekende Californische wijn zou hebben gespeeld. Het is Kaj van Ronald Westerbeek, dat in maart werd uitgebracht als CLK- actieboek ter gelegenheid van de Boekenweek. Verhaal A is Want dit is mijn lichaam van Renate Dorrestein en B is De heilige Antonio van Arnon Grunberg. Ze waren de Boekenweekgeschenken van respectievelijk 1997 en 1998. Op het verloop van het verhaal van Kaj - ik denk dat er een betere titel had ingezeten - zal ik hier niet ingaan; dat is in brochures, bij presentaties en in andere recensies al veelvuldig weergegeven. Verder zullen de meeste Liter-lezers dit actie boek wel kennen. En als lezer van besprekingen ben ikzelf eerder nieuwsgierig naar de aard van een tekst dan naar de verhaallijn.
De novelle bevat elementen van Bijbelverhalen: dat van Kaïn die Abel doodslaat - tsja, Kaj = Kaïn natuurlijk - en dat van Amnon en diens liefde voor zijn zuster Tamar plus het daaruit resulterende conflict met zijn halfbroer Absalom. Daarmee wil de auteur verbanden leggen met 'de oerverhalen van de mensheid', zoals hij in een interview heeft gezegd, en dat is een niet geringe onderneming.
Ik vraag me dan ook af of deze relaties voldoende boven water zijn gehaald om aan die bedoeling te voldoen. Daar wil ik meteen aan toevoegen dat dit een subjectieve constatering is en dat hier sprake is van een lastig probleem. Als in een verhaal te veel onder water blijft, begrijpt niemand je bedoelingen en als er te veel boven water komt, zegt iedereen 'wat flauw'. Het vinden van een dosering die optimaal werkt, vraagt, dunkt me, om oefening en ervaring. Dat Ronald Westerbeek zich met een probleem als dit heeft beziggehouden, wijst erop dat hij niet voor de weg van de minste weerstand heeft willen kiezen.
Die keuze blijkt ook uit de compositie van Kaj, waarin een verhaal in een verhaal wordt verteld. Dat is een ambitieuze vorm, die ook weer om juiste doseringen en daarnaast om passende inhouden vraagt. Deze zelf gestelde opgave heeft de auteur goed volbracht, want het switchen van Merzouga naar Utrecht en terug verloopt zonder hobbels die je uit de sfeer van het vertelde zouden kunnen halen. Stijlvormen dienen effectief te zijn maar niet op te vallen, vind ik samen met de Zenmeester die zegt: goede schoenen voel je niet aan je voeten zitten.
Westerbeeks ambities doen weldadig aan in een literaire cultuur die een akelig brulkoor van Grunbergen de boventoon laat schreeuwen. De Grunters stellen geen eisen aan zichzelf, waardoor hun teksten net zo plat blijven als hun bedoelingen. Als ze al bedoelingen hebben.
Waar Westerbeek ten aanzien van aspecten als thematiek en compositie het tegendeel van gemakzucht toont, is hij wat lui geweest in de afwerking van de details. Een overdaad aan zogeheten originele vergelijkingen- die voor veel Nederlandse recensenten kennelijk nodig is om een tekst tot 'literatuur' te maken- werkt vermoeiend, maar Kaj wordt nogal eens vlak vanwege de al te sjablonerige adjectieven.
Het zand verliest zijn 'oogverblindende helheid' en krijgt een 'warme gloed'. Er is sprake van een 'overweldigende' c.q. 'machtige sterrenhemel' en van een 'bedreigende duisternis'. Een gezicht is 'grimmig en verbeten'. Dat soort dingen is niet nodig, want de auteur kan het beter, bijvoorbeeld waar Berbers elkaar 'ongeschoren zoenen' geven.
Soms kom je ook zinnen tegen die even -maar dat is te lang- aan de streekroman of aan de ambtenarij doen denken. 'We [...] keken uit over de stad, die in duizenden lichtjes voor ons lag.' En: 'Daarna was het lastig het spoor niet bijster te raken.' Of: 'De woestijn is een kunstwerk dat voortdurend aan verandering onderhevig is. 'Waarom niet langer over dergelijke zinnen nagedacht? Waarom niet proberen alles uit een beeld te puren wat erin zit?
Westerbeek moet dat kunnen, want voor een schrijver heeft hij de juiste ogen en oren. Zijn Marokkaanse ambiance is tot in kleinigheden overtuigend neergezet- goed zijn bijvoorbeeld de interieurs van Mustapha's kamer en van de Auberge Soleil Bleu en de sfeer in Marrakech- net als de figuren van Rasoul en, vooral, Mustapha. Zij krijgen hun leven overwegend door middel van dialogen die getuigen van een aanzienlijk inlevingsvermogen in andere mensen, zelfs als hun cultuur de onze niet is.
Maar waar was dat vermogen bij het beschrijven van de existentiële moeilijkheden van Kajs medestudenten in Utrecht? Ze praten over zichzelf in een stapel gemeenplaatsen die bezorgde jeugdwerkers, cultuurfilosofen of tv-dominees hanteren als ze het over 'de jeugd van tegenwoordig' hebben. Dat gaat bijvoorbeeld zo:
Elissa (mijmerend): 'Over een baan denk ik nooit na. Maar ik denk wel: waar leef ik nou eigenlijk voor?'
Ik: 'Hebben we dan geen idealen meer?'
Koen (mat): 'Optreden in Paradiso. Videoclip maken in New York.'
Erik (belerend): 'Geen hooggespannen verwachtingen meer, maar realistische inschattingen. Weg met de grote idealen en ideologieën. De hemel op aarde is niet bereikt, maar het leven was nog nooit zo aangenaam.'
Slaat die jeugd dit soort namaaktaal uit? Ik kan het me niet voorstellen. Iets vergelijkbaars geldt voor het gesprek van Kaj met zijn vader. Deze tobberigheden beslaan nog geen vijf pagina's van het boek; wie weet komt er nog eens een andere editie waaruit ze kunnen worden weggepoetst. Overigens zijn er ook mooie, aandoenlijke Utrechtse taferelen, zoals het spel van de kleine Kaj en Tamara en de passage waarin hij haar zijn schilderij laat onthullen.
De aanloop naar het slot van Kaj is weer helemaal Marokko en blijkt, technisch gezien, vaardig in elkaar gezet met die tocht van Mustapha naar Marrakech, de verandering van perspectief - ook de Marokkaanse Kaj wordt 'ik' - en dat panische gesleutel aan die Deux- Chevaux, vermengd met de echo's van uitspraken die Kaj eerder heeft gehoord.
Maar qua inhoud heb ik er een vraag bij. Zou deze finale niet aanzienlijk aan kracht hebben gewonnen, wanneer in het midden was gebleven of Huib nou door Kaj was doodgeslagen of niet? Op die manier had Huibs blijk van vergevingsgezindheid en Kajs vlucht daarvoor een, zeg maar, metafysich en universeel karakter gekregen. Dan was Kaj niet achtervolgd door de mens Huib, maar was hij voortgejaagd met in zijn nek de zinderende adem van de vergeving, getransformeerd in zon, hitte en trillende lucht. Zo had het slot meer van een 'oerverhaal' meegekregen- in dit geval zonder directe referenties aan de bijbel.
Gezien de laatste drie regels van zijn tekst heeft Westerbeek misschien ook wel iets dergelijks bedoeld, maar met een genezen Huib komt het er niet echt uit. (Of is Huib misschien zoiets als verrezen? Dat zou ook goed zijn. Maar als dat de bedoeling is geweest, heb ik die helaas onvoldoende meegekregen. Ook hier weer: de dosering.) Overigens had Huib voor het laten slagen van dergelijke eindspelen wel beduidend krachtiger uit de verf moeten komen. Daarvoor is hij nu te veel het braafste jongetje van de klas.
De novelle Kaj biedt aanleiding te hopen, dat Ronald Westerbeek zich niet van de wijs laat brengen door recensies van het soort dat in Trouw is verschenen. Christelijke 'pseudo- literatuur die het niet niet haalt bij 'de wereld", zo roepen ze daar. Dat Westerbeek niet wordt geacht te passen in het Nederlandse wereldje van de Grundwergen hoeft hem niet te spijten. Het lijkt me eerder een compliment en een aanmoediging verder te gaan.
Ronald Westerbeek, Kaj, Boekencentrum Zoetermeer, 119 blz., ƒ 3,95, na 14 april 1998 ƒ14,90.
Pieter Nouwen (1949) woont in het Overijsselse Nederland en is journalist. Verhalen: De godin de machine, (1991). Romans: De lichtwachter(1993), Het negende uur (1997).
Liter 2; jaargang 1; blz 85 – 88; (www.chroom.net/liter/2/index.htm)