Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: A.F. Troost

Een mythologisch oerwoud

Wie weet waar Willem woont? Willem Barnard, bedoel ik, die ook Guillaume van der Graft wilde heten, -maar nu liever kortweg: Van der Graft.

In de stad waarin hij ooit studeerde, daar is hij woonachtig, sinds hij het ambt van Verbi Divini Minister heeft neergelegd. Maar nog altijd is hij minister en bedient hij wie hem maar lezen wil: met woorden die voor het Woord een woning willen zijn.
En in dàt Woord wil Willem wonen. Nergens anders. Alleen in de stilte van dat Woord vindt hij ruimte om te ademen, een plek om te plengen: tranen van gemis, tranen van verwondering. Want:

Leven is genoeg.
Wie om meer vroeg
krijgt minder.
Een rups is nog geen vlinder. (Mythologisch, 1997, p. 562)

Opnieuw doet Van der Graft een boekje open. Zeg maar gerust: een boek. Mythologisch mag het heten. De Prom in Baarn heeft het uitgegeven, anno Domini nostri 1997. Heel netjes, in diep-groen - je waant je bij het zien in een herfstachtig bos, op het mos van een oer-oud oerwoud. En zo hoort het, want Van der Graft is oud. Oer-oud. Dat wil zeggen: orthodox-oud, groen uitgeslagen, zo ongeveer als koper dat weer en wind verdragen heeft. Elke doorsnee burger zou wegens smaad mij nu dagen voor het hoogst gerecht; Van der Graft kun je geen groter dienst bewijzen dan te zeggen dat je hem oud vindt, oeroud, orthodox-oud. Groen. En zodoende: fris.

Origineel wil Van der Graft niet wezen. Alleen die titel al: die hebben we eerder 'gehad'. In 1950- hij ging in dat jaar van zijn eerste gemeente Hardenberg naar Nijmegen- kwam zijn vierde bundel verzen uit. De titel: Mythologisch. Wat Barnard heeft met dat raadselachtige, ketters-klinkende woord? Hij zelf zegt erover: 'Ik zie [...] niet in hoe men anders dan mythologisch zou kunnen spreken over de dingen die er wezenlijk toe doen. Ik althans kan dat niet.' (Mythologisch, 1997, p. 774-775) Juist één dezer dagen wordt er een tamelijk dik boek over die vraag op tafel gelegd en meer reclame voor mijzelf wil ik nu niet maken.
Origineel is ook de inhoud van dit nieuwe Mythologisch niet. Maar dat staat dan ook oprecht op de omslag te lezen. De koper is gewaarschuwd, -men neemt ter hand: 'Gedichten, oud, nieuw en herzien'.

Turven ga ik niet. Daar is geen beginnen aan. Van der Graft heeft weer eens heerlijk uit-, op-, weg-, terug- en doorgehaald: 'Niet alleen is er sinds die vorige uitgave driftig doorgeschreven, in de verzameling van toen is ook meedogenloos gesnoeid. En niet alleen hebben gedichten die een halfvergeten bestaan leidden in oude brieven, mappen of dagboeken alsnog een plaats gekregen, ook zijn in heel wat sinds lang erkende teksten, soms ingrijpende, wijzigingen aangebracht. Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven, zei Pilatus. Ik kan hetgeen onder mijn naam gepubliceerd is niet 'ont-publiceren'. Ik heb daar ook geen behoefte aan. Wel heb ik er behoefte aan, het beeld bij te stellen, de boedel nieuw te beschrijven, de huisinrichting te herzien.' (p.774)

Hij heeft gedichten laten schieten, verzen die in eerdere bundels zijn opgenomen, ook in zijn Verzamelde Gedichten: de twee dikke delen die in 1992 verschenen, ongeveer 950 pagina's poëzie, inclusief ruim 100 pagina's 'Liederen voor de liturgie'. Op verzoek van Barnard werkte in het najaar van 1979 een driemanschap mee aan de totstandkoming van die Verzamelde Gedichten: Ad den Besten, Paul Gillaerts en Theo Govaart. Het moest een bloemlezing worden. Op verzoek van het drietal maakte Van der Graft een driedeling. Drie 'bussen' werden opengesteld: de Nimbus (een collectie van uitverkoren verzen), de Limbus (verzen waarover Van der Graft zo zijn vragen had) en de Wim-bus (met gedichten die Willem Barnard afkeurde of voor zichzelf wilde houden). Zo ontstond een soort dagboek, een overzicht over veertig jaren poëtisch leven. Want nota bene: 'In 1944 zijn voor het eerst gedichten van mijn hand gepubliceerd, en wel in het juni-nummer van het legendarische Parade der profeten.' (p.774)

Al enkele jaren na deze uitgave wilde Van der Graft toch graag het een en ander toevoegen aan de verzameling. En zo verscheen in 1985 de tweede, uitgebreide druk. Gerrit Achterberg zei ooit: 'Ik loop mij dood, omdat ik anders val.' Van der Graft zou kunnen variëren: 'Ik schrijf maar door, omdat ik lang wil blijven leven.' Want ook na die uitgebreide, tweede druk bleef de pen vloeien. En zo zagen het licht: Winter en later (1984), Ter Gedachtenis (1987), Tegen de bosrand (1988), Niettegenstaande de tijd (1990), De hondewacht (1993), Wat heeft Cecilia gezien? (1994), De kiezels van Klein Duimpje (1995) en Onbereikbaar nabij (1997).

En dan nu een nieuwe verzamelbundel, dit nieuwe Mythologisch; Gedichten, oud, nieuw en herzien, zo'n 750 pagina's verzen. Hoe de lezer mutaties op het spoor komt? Van der Graft is poëtische detectives zeer behulpzaam: een asterisk achter het jaartal van de datering duidt aan dat er in het vers een verandering is aangebracht. Gedichten zonder jaartal zijn geheel herschreven.
Al bladerend in dit oer-oude bos blijkt dat het een en ander is als vanouds. De hondewacht bijvoorbeeld, -die is bijna integraal opgenomen. Hier en daar een kleine wijziging: in 'Minoïsch'(p. 598-599; De hondewacht p. 14-15) bijvoorbeeld is 'ge' veranderd in 'je', althans in één regel, de op twee na laatste. Ook de bundel Onbereikbaar nabij is vrijwel integraal opgenomen - mij dunkt: een blijvend eerbetoon aan Tinka.
Maar er zijn ook nieuwe twijgjes, zoals 'De blinde in de lichtprocessie', geschreven rondom Pasen 1997.

Ik heb niet geschreven wat ik weet
wat ik niet wist heb ik geschreven

Het is een vers vol duisternis. Maar niet zonder licht. Want 'bij de ontmoeting met de zon' zal blijken: 'zelfs de dood viel/in goede aarde.' (p.768-769)

Er zijn ook oude takken in dit grote bos geënt. 'De maan over het eiland' bijvoorbeeld. Onder de titel Het eerste kwartier- een eenakter voor drie engelen werd deze cyclus in 1957 gepubliceerd als onderdeel van de dichtbundel De maan over het eiland. En ook vernemen we nu hier en daar voor wie ooit een boom werd geplant. 'Een zombie' verschijnt nu met een opdracht: 'voor C', een familielid, voor wie Barnard een diepe genegenheid koesterde (p.612; in De hondewacht p. 33). Het vers dat begint met de regel 'Met een schaduw voor mijn voeten' (p.613; De hondewacht p.46) blijkt opgedragen aan Gon Voorhoeve, opnieuw getiteld: 'Schoorvoetend' en wat de lengte betreft gehalveerd. 'Poëzie en liefde' (p. 616-617; De hondewacht p. 38-39) werd opgedragen aan resp. B. en D. Ik raad dat de personen achter deze initialen in Antwerpen wonen.

Lang niet altijd is het belang van een verandering duidelijk. 'Achterafschrift' uit De hondewacht (p.48) staat nu in de afdeling die de naam draagt van de bundel Wat heeft Cecilia gezien? (p. 640) Waarom? WiIIem zaI het weI weten.

Eén van de verzen, overgenomen uit Klein Duimpje (38) is niet, zoals je zou verwachten, in de rubriek 'Klein Duimpje' geplant; het staat daar in het nieuwe bos in de afdeling 'Klassiek beraad', onder de titel 'De riethalm', na de eerste helft geheel herschreven, met verwijzingen naar Blaise Pascal: L'homme n'est qu'un roseau, Ie plus faible de la nature, mais c'est un roseau pensant. Nu met de fraaie eindregels:

O wezen dat ik wezen zal
als niemand mij meer lezen zal,
geen psalm er meer toe doet,
ik talm u tegemoet, (p.709)

Of er bij al dat snoeiwerk ook het een en ander het leven heeft gelaten? Wis en waarachtig- en menigmaal: helaas! Dat is vast en zeker lang niet altijd omdat Van der Graft z'n verzen niet meer de moeite waard vond over de drempel van een nieuwe eeuw heen te tillen. Ik weet wel zeker dat hij hier en daar met pijn in het hart takken heeft gekapt. Maar ja, het bos kon niet zo groot zijn als hij wel wilde, het moest allemaal binnen de perken blijven en de uitgever had er toch wel graag een mooi groen hek omheen. En zo- ik doe maar een greep- moeten we missen:

De stilte klaagt haar nood aan de wind,
de nacht is het strand van de maan.
Ik weet dat ik nooit meer als een kind
door de duinen der dagen zal gaan. (Verzamelde Gedichten, 1992, p. 10)

En het 'verlangen' is weg:

dat er weer geest zal zijn,
bloed en verbroedering,
brood en toenadering,
woorden en wijn.

een lichaam ademend,
een open plek in het
bos van de binnenstad,
als een licht punt. (VG, 1992, p. 439)

En waar is nu de schipper heengevaren?

Bidden is aan het roer van alles staan,
zelf opgescheept zijn met de hele schepping,
bidden is dichten zonder een bedekking,
blootgesteld zijn aan regen, zon en maan.

Bidden is vlootvoogd zijn van alle namen,
Noach zijn, zeggen: Here, zegen, amen.

Het is dat gedicht dat uitmondt in een oer-orthodox credo:

Christus roept in de duisternis
een woord dat niet te stuiten is,
het gaat maar door van dood tot licht,
de wereld wordt een groot gedicht. (VG, 1992, p. 705,708)

En waar is nu die tedere hartenkreet van de wachter in de nacht?

Bij het vallen van de nacht,
bij het falen van de kracht,
roepen dat het duister wordt,
hopen dat geluisterd wordt.

Door wie, door wat en waar en hoe?
Ik doe mijn open vragen toe,
ik doe mijn dichte denken open:
ik zing. Zo blijf ik op U hopen. (De kiezels van Klein Duimpje, p. 33)

Als ik het nu voor het zeggen gehad zou hebben, zou ik zeker deze grootse woorden over de eeuw- drempel hebben getild, als een paaskaars de duisternis in. Maar ja, het is het bos van Van der Graft en wie weet daar beter de weg dan hij?
Juist in zijn aller- persoonlijkste kanttekeningen is Van der Graft mij het liefst. Dat er in Mythologisch geen woord is waarmee Van der Grafts gedichten zo vaak beginnen als met het woord 'ik', neem ik dan ook graag voor lief. Per slot van rekening is het 'ik' van de dichter groter dan dat van ene Willem Barnard.

Al met al: er zou een kloostertje monniken aan te pas moeten komen om exact te rubriceren welk snoeiwerk Van der Graft verrichtte, welke twijgjes hier en daar gesneuveld zijn, welke oude takken zijn geënt op nieuwe bomen en welke jonge aanplant nu wortel schieten mag. Misschien is het iets voor de zusters in Barnards geliefde Male...

Wat Van der Graft bij al dit snoeiwerk bewogen heeft? Tot Barnards diepste drijfveer een nieuwe verzamelbundel uit te geven behoort het verlangen de kritiek tot zwijgen brengen die door zijn (deze kritiek niet delende) zoon Benno onder woorden werd gebracht bij de verschijning van de twee delen Verzamelde Gedichten: 'Je kunt er een duif tussen doodslaan. Alles wat in dat duizend pagina's dikke oeuvre staat, wordt door de letterkundige goegemeente beschouwd als de huisvlijt van een woordspelerige predikant, een 'dominee- dichter'.' ('Veertien notities over mijn vader', in Tijdverdrijf voor enkle fijne luiden, Antwerpen 1987, p. 152)
In elk geval wordt Barnard gaandeweg zuiniger met het woordje 'God'. Aan Govaart schreef hij eens (brief d.d. 29 maart 1990. Zie ook: Theo Govaart, 'De duif vliegt uit', in: Ad den Besten e.a., Leven in zinsverband, Voorburg 1990, p. 186-187):

Juist dezer dagen schreef ik in mijn dagboek o.a.: 'Van 1940 t/m 1950 komt het woord 'God' ongeveer dertig maal voor, van 1950 t/m 1960 ook ongeveer dertig maal. Daarna nog maar een keer of twaalf. In mijn Hardenbergse tijd maakte ik druk gebruik van dat woord: ± 20 maal. En in het jaar 1959 alléén komt het ongeveer even vaak voor als in heel de periode van dertig jaar daarna!' Of ik in de haast goed geteld heb weet ik niet, maar in grote lijnen is het juist. Ik ben veel 'zuiniger' met dat woord geworden. Overigens verlóóchen ik die vroegere versjes niet!

Het is duidelijk: van preken wil Van der Graft niet weten. Althans, niet van een homiletisch woud waarin je door zoveel therapeutische bomen de hemel niet meer ziet.

Een móóie preek. Een fraai proces-verbaal.
Omhaal van woorden waar ik in verdwaal.
Ik word weer met een therapeutisch kluitje
in 't religieuze riet gestuurd. Ik baal. [Mythologisch, 1997, p. 585)

Dàt was in elk geval een zwaarwegend motief om te gaan kappen: Barnard wilde de mogelijkheid hebben schijn-vrome passages uit zijn verzen te schrappen. 'Er zijn in mijn gedichten elementen van Godsvertrouwen die nu op me overkomen als te 'gemakkelijk', als te weinig existentieel doorleefd. [...] Ik kan niet meer zo gemakkelijk zeggen: Ik geloof. Ik herken me meer in de man uit het Evangelie die er gelijk achteraan zei: Kom mijn ongelovigheid te hulp.' (C. Bregman, 'Het woord dat uit de stilte voortkomt', Reformatorisch Dagblad 15 sept. 1995)

Ik vraag me af: is Van der Graft niet iets te bang geweest? Hij was al niet zo'n 'grootgelovige'... Nu is het allemaal wel heel erg 'klein' geworden! Of zijn het juist die allerkleinsten die uiteindelijk de allergrootsten zullen zijn? Ik heb wel eens iemand zo iets horen zeggen...

Hoe dan ook: wij danken Van der Graft voor de renovatie van het woud, het oerwoud van zijn poëzie. Het is beslist niet zo dat nu opeens 'God' uit zijn verzen is verdwenen. Geen sprake van! Er zijn vooral ook minder sterke gedichten weggesnoeid- al zou menigeen bij dat kapwerk hier en daar andere beslissingen hebben genomen. Hetzij zo. In elk geval: ik vertik het om bronnen te gaan splitsen; ik weiger te weten wat en hoe en waar en waarom nu het een en ander zo en niet anders is. Ik neem dit bos zoals de boswachter het nu blijkbaar hebben wil. En door al het jong gewas en het oude hout der bomen heen zie ik het licht van de lente en ruik ik iets van de grote zomer die komen zal.

Wie weet waar Willem woont?
Ik denk dat ik hem wel kan vinden: ergens diep in dit woud, waar de Stilte subtiel het oude hart doet zingen.

Van der Gratt, Mythologisch, Gedichten, oud, nieuw en herzien, Baarn 1997,813 pagina's, gebonden, ƒ65,00.
 

Liter 2; jaargang 1; blz 76 – 82; ( www.chroom.net/liter/2/index.htm )

Reacties

Een mythologisch oerwoud

Er zijn nog geen reacties geplaatst.