Tekstvast, maar gevallen
IJskoud het heil, onverbiddelijk
de wachtwoorden: scharlaken,
delging, zoenbloed, schuld.
Alle daden geboeid, elk zicht
verkeken. Het amen een werda,
onafwendbaar onze namen.
Zo begint 'Ogenblikje stilte' uit de bundel Waterstaat (1994) van Harmen Wind. Zo heeft, zou je kunnen veronderstellen, de dichter dat drie-maal-daagse ritueel van handen vouwen ogen dicht beleefd. Zo militair kan het blijkbaar in een gereformeerd gezin toegaan. Verderop in het gedicht wordt er gebeden:
[...] Verterend vuur dat
vader is, verlos mij uit mijn
erfenis, zegen dit brood.
Bij erfenis gaat het lampje van erfzonde knipperen. Maar het is ook letterlijk te nemen. Dan wordt het een vraag om verlossing uit wat hem door zijn vader is toebedeeld.
Over de verhouding tot zijn vader en de hem in de maag gesplitste erfenis heeft Harmen Wind nu een roman geschreven: Het verzet. Voor zijn alter ego Hessel Wisch is het geen vrijblijvend karwei. 'Ik moet. Ik moet mijn vader voortzetten, zijn boodschap voortzeggen. Dit moeten grijpt me aan en laat me niet meer los. Ik kan niet anders dan er mijn verhaal van maken, een verhaal dat hem van zijn gelijk bevrijdt. Om hem te behouden moet ik hem verraden.'
De vader van Hessel, Homme Wisch, is in de roman oud, weduwnaar en aftakelend. Vanuit zijn huisje in het Friese Oldeboorn onderneemt hij dagelijkse fietstochten om zich tegen zijn verval te verzetten. Maar hij blijft vallen, buitenshuis en binnenshuis, en komt tenslotte in een verpleegtehuis terecht. Ook daar verzet hij zich, tegen het regime van de zusters ('kampbewaarders') en tegen het vooruitzicht er ten onder te gaan, maar de afbraak is onafwendbaar.
Hessel Wisch onderbreekt zijn vertelling over het heden steeds met een fragment herinnering van het verleden dat er verband mee houdt. Zo ontstaat er een mozaïek van anekdotes en verhalen waaruit een beeld van een leven in Friesland in de twintigste eeuw oprijst. Af en toe wreef ik me de ogen uit: Hessel heeft de laatste veenwerkers nog gezien en gesproken (figuren die me deden denken aan de mummieachtige fabrieksarbeiders in Bordewijks verhaal 'Huissens'), in Oldeboorn was er na de oorlog nog een armenhuis met gevaarlijke oude mannen, en de mannen in de kerk verhieven zich tijdens de dienst nogal eens van hun plaats - tegen de slaap, ze stonden immers vroeg op. Het is door Wind haarscherp vastgelegd, dit verleden, en je zou zijn weergave ervan genoeglijk kunnen noemen als de ondertoon niet zo grimmig was.
Hessels vader had tal van sterke punten. Hij was vrij van hoogtevrees en liep zonder van kleur te verschieten met een stapeltje dakpannen over de nok van de kerk. De door Hessel gevreesde en bewonderde noodslachter uit het dorp schuift hij met één opmerking terzijde: 'Hile heeft hoogtevrees'. Zo communiceerde Homme Wisch. Wanneer hij 'geen sprake van' zei, dan was er ook in letterlijke zin geen sprake meer van. Zijn vrouw schraagde hem: 'Homme heeft volkomen gelijk'.
Uiteindelijk is dat wat deze man het meest typeerde: zijn gelijk. Dat is ook wat zijn gelovigheid karakteriseerde. Zijn lievelingstekst stond in Romeinen 8: Want ik ben verzekerd. Hij was zeer tekstvast, volgens de dominee. Aan tafel las hij maar uit enkele bijbelboeken. 'Hij waagt zich niet zonder Paulus, de Grote Apostel, op de smalle bergpassen van het evangelie, laat staan in de moerassen van het Oude Testament.' Eigenlijk prefereerde hij de Heidelbergse Catechismus boven de Bijbel. Zo had hij altijd gelijk, al speet het hem dat hij niet met de vrijmaking was meegegaan. Hessel schrijft na het overlijden van zijn moeder, in een kenmerkende toon, waarin betrokkenheid en distantie gemengd zijn: 'Moeders dood gaf hem toch aanzienlijk minder aanleiding om van zijn geloof te getuigen dan zijn eigen maagoperatie. Het mocht dan met haar in orde zijn, met hem niet. Hij miste haar, maar hij miste vooral, nu de bevestiging er niet meer was, zijn gelijk.'
Merkwaardigerwijs krijgt Hessels vader, hoe scherp zijn portret ook is geëtst, in deze roman weinig menselijke identiteit. Het is niet zo simpel dat zijn uiterlijk gelijk niet vanuit een innerlijke betrokkenheid wordt gevoed. Bij lezing van sommige bijbelpassages lopen de tranen hem over de wangen, als ouderling zet hij zich met hart en ziel in, boerenvetes snijden hem door de ziel. Maar op een of andere manier komt er op dit niveau geen persoon voor je te staan.
Wanneer dat oordeel niet te prematuur was, zou je dat de roman als een gebrek kunnen aanrekenen. Terwijl je verder leest, wordt echter duidelijk dat Het verzet nu juist dit wilde laten zien. Hessel reflecteert erop naar aanleiding van zijn vaders tekstvastheid ('wat je van buiten leert, neemt niemand je af): 'Je kunt een formulering overnemen, ermee instemmen, haar citeren, waardoor je haar macht verleent. Zoals een spreuk, een leus, een devies, een tekst op een wandbord of een vaandel. Maar wat doet zo'n tekst met jezelf? Hoe werkt wat je vanbuiten leert vanbinnen? Misschien is dat juist de tragiek, dat niemand het je afneemt. Je kunt erin thuis zijn, maar erin wonen? Je kunt je er wel in opsluiten en wat je zelf te zeggen hebt, opgeven voor het gezag van zo'n formulering.'
Als Hessels vader zijn vrouw verliest en zijn gelijk, blijkt het: hij sterft niet gewillig en gelovig, zoals zijn vrouw, die hij op haar sterfbed vraag en antwoord 1 van de Catechismus liet opzeggen, maar zwijgend, in verzet. Het is mooi dat Hessel een gedichtje van zijn moeder vindt:
Dank Heer, de zon brak even door,
de zon van uw genade,
U zag mij als uw eigen kind,
U, Vader, sloeg mij gade.
En ze schreef een regeltje Gezelle op: Het leven is geen vrede hier. Zo laat deze moeder achter haar masker van gelijkbevestiger meer eigen leven zien dan haar echtgenoot met zijn Ik ben verzekerd.
Hessel moet de erfenis beheren, maar van jongs af pleegt hij verzet. Als zijn vrijgemaakte oom op bezoek komt en voor zijn Doesburgse boekenkast staat, constateert hij vol onbegrip dat Campert en Couperus wel vertegenwoordigd zijn en Calvijn niet. 'Hij blies door zijn neus en keek naar mijn vader met een blik van 'is dit de jouwe?" Los van het feit dat het inderdaad onverstandig is om Calvijn ongelezen te laten, levert Wind met deze oom een prachtkarikatuur van een ouderwetse, steile vrijgemaakte fanaticus. Behalve in de directe relatie tot zijn vader blijft hijzelf grotendeels buiten beeld. Alleen wanneer hij voor het IKV bussen uit Doesburg regelt om antikernwapendemonstranten te vervoeren, ontstaat er een woordenwisseling. Zijn zoon Jacob daarentegen is een lichtpuntje voor Homme Wisch. Na het overlijden van zijn oma stuurde hij hem vanuit het buitenland een vrome brief in vertrouwde woorden. Hoe ironisch: Homme gelooft zijn erfenis een keer in goede handen, blijkt die brief vooral te zijn opgesteld door Jacobs evangelische hospita. Juist wanneer Homme Wisch één keer nabijheid veronderstelt (ten onrechte, want voor hem is nabijheid zoiets als medestanders hebben), blijkt zijn eenzaamheid des te meer. Zelfs talig: zijn kleinzoon spreekt geen Fries. Homme op zijn beurt sprak een ander Fries dan zijn vrouw en kind, gekleurd door het dialect van zijn geboortedorp Haskerdijken. En dan zijn er nog zijn geloofstaal, zijn beroepsjargon en zijn vermakelijk (met een bijsmaak) door Wind verwerkte stopwoorden: kolossaal, malheur ('meleur') en blinder.
De dichter Wind heeft bewezen dat hij een goede roman kan schrijven. Het verzet is een boek dat meer gaat bieden naarmate je er langer over nadenkt. Zoals een goed gedicht is deze roman tegen herlezing bestand. Aardig is het overigens om de jonge Hessel als een dichtertje in spe te zien opgroeien. Hij ontdekt de mogelijkheden van de taal door de kernachtige raadsels van zijn opa, pake Sjoerd, en zijn kinderlijke associaties zijn kenmerkend voor zijn talige manier van denken. Als een dominee spreekt over het 'bedienen' van Gods woord, denkt hij: 'Gods woord bedienen. Zoals mijn vader in de werkplaats de lintzaag bediende, zo kon de dominee dus in de kerk het woord van God bedienen. Druk op een knop en het leven zwelt aan.' Wel is de roman aan de lange kant. Er zijn bladzijden waarop de vertelling een beetje gaat kabbelen, wat ook kan liggen aan de kortademige opzet ervan: fragment volgt op fragment. Overigens had Wind de gvd's van zijn personages mogen omschrijven. Op een andere manier niet omschreven is waar het in dit boek om gaat. Dat schrijnt in het verborgen. Hessel Wisch registreert, beschrijft en reflecteert, en ik vraag me af of Het verzet zijn thema niet nog sterker had overgedragen wanneer hij minder afstandelijk had geschreven, meer vanuit dan over zijn emotie. Nu blijkt zijn betrokkenheid meer uit het beschrevene (wat hij doet), dan uit de beschrijving (de taal zelf).
Harmen Wind, Het verzet. Uitg. De Arbeiderspers, 320 blz., € 18,95
Liter 26; jaargang 6; blz 78 – 80; (www.chroom.net/liter/26/index.htm)