Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: Teunis Bunt

Het woord blijft steken in de strot

De nieuwe bundel van Koos Geerds opent en sluit met een gedicht dat dezelfde titel draagt als de bundel: Weerribben. Het openingsgedicht heeft wel iets weg van een informatiebord dat bij de ingang van een natuurgebied staat: 'Welkom van voor- tot naseizoen [...] dwaal rustig van het pad [...] maar wees met sluitingstijd terug. Doe dan het hek weer dicht.'

De dichter, de beheerder van het taalreservaat, nodigt ons natuurlijk tegelijkertijd uit de bundel binnen te gaan. Zoals je het natuurgebied binnenwandelt 'langs rietkraag, trekgat, wetering, / om rag en rat, roerdomp en ree', zul je misschien de bundel lezen 'om stilte die beweging is / om wat is losgeraakt van wat je zocht, / om wat zich aan de dag onttrekt.' Blijkbaar gaat het Geerds niet om de dingen die bij de eerste aanblik al duidelijk zijn, het gaat hem om wat daarachter ligt.

Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik nooit de Weerribben heb betreden, maar ik kan mij voorstellen dat je hier een vennetje en daar een bosje ziet, hier wat watervogels, daar een aantal runderen. Zo bevat ook de bundel van Geerds hier wat diergedichten, daar een soort toegift op Staphorst, nu eens een rondeel, dan weer een rijmloos gedicht, gedichten die ongelijksoortig zijn van vorm en eerlijk gezegd ook van kwaliteit.

Bladerend door de bundel merk ik dat ik meer hou van de thematische bundels van Geerds. Waarschijnlijk vallen zwakkere gedichten in die bundels ook minder op, doordat ze een meerwaarde krijgen door hun context. Hier moeten ze het veelal alleen doen en dat valt niet altijd mee.

Meteen na het openingsgedicht plaatste Geerds het gedicht 'Geboorte':

GEBOORTE

De fluwelen herfstdeuren gaan open

en een kreet, een oerstem, een lied
breekt uit zijn vliezen en zoekt
blindelings toevlucht

en een geur van ontluikende asters wiekt
als een schaduw,
een troostende dauw naar hem toe

en jouw wimpers, trillende voelsprieten,
worden de woorden niet moe

Ernaast staat het 'Bij dit gedicht' afgedrukt, een soortgelijk gedicht, dat het verband legt tussen het ontstaan van een gedicht en een geboorte, een metafoor die nogal afgesleten is. In 'Geboorte' maken de 'fluwelen herfstdeuren', de 'troostende dauw' en de 'wimpers' het ook allemaal net wat te week, vind ik.

De cyclus 'Rouveen' had zo in Staphorst opgenomen kunnen worden. De gedichten zijn geschreven op dezelfde vertellende toon (evenals enkele titelloze gedichten in Weerribben). Nog steeds vind ik het prettige gedichten, maar tegelijkertijd is de verrassing er een beetje af.

De andere series zijn misschien 'pennenproben'. Wie weet maakt Geerds ooit nog eens een bundel over dieren of over het Oude Testament of over Corsica.

Geerds is natuurlijk een bekwaam dichter en je merkt dat het hem altijd wel lukt om technisch goede gedichten te maken. Maar ik zou zo graag gedichten van hem lezen die fonkelen, die me rechtop doen zitten, die mij naar zich toe zuigen en die gedichten ben ik in de bundel (te) weinig tegengekomen. Het gedicht waar ik het vaakst naar terugbladerde was 'Het meisje van Yde', dat Geerds schreef naar aanleiding van haar reconstructie in het Drents Museum in Assen.

MEISJE VAN YDE

Je ogen keken te indringend,
je haren hingen te los,
je tong was te scherp.

Gelukkig liep je wat mank:
wijst de godheid niet zelf
de getekende aan?

Opgelucht trok de priester de strop aan
en duwde het mes in je keel.

Geen angst verraadt je blik,
je haren waaien vrij,
het verlossende woord hoeft maar gesproken,

maar het blijft steken
in mijn strot.

De derde strofe bevat de langste regels; het steekt uit als een mes. Onaangedaan wordt er verteld hoe de priester het meisje doodt. Zijn opluchting en de beheersing waarmee hij het mes in haar keel duwt (niet steekt of stoot) maken het beeld alleen maar gruwelijker. (Ik wilde eigenlijk 'indringender' schrijven, maar was bang dat het zou klinken als een flauwiteit).

De weekheid die ik bij 'Geboorte' meende op te merken (en nog bij enkele gedichten) is hier afwezig.

De vierde strofe scharniert tussen het verleden en het heden. Blijkbaar heeft het meisje de dood zonder angst in de ogen gezien, maar dat is nu pas te zien bij de reconstructie. De dichter staat oog in oog en weet: 'het verlossende woord / hoeft maar gesproken.'
Waarvan zou het meisje verlost moeten worden? Van haar schuld? Van haar dood? Wie anders heeft het woord dan de dichter?

'maar het blijft steken
in mijn strot.'

Hier wel de woorden 'steken' en 'strot', hier wel het geweld. Alsof de dichter de steek voelt. Misschien identificeert hij zich met het meisje, maar ongetwijfeld steekt hem ook de taal. Het lijkt alsof Geerds bij voorbaat zegt dat zijn gedicht mislukt is: hij kan het verlossende woord niet spreken. En door dat te zeggen, voltooit hij het gedicht, waarin het meisje van Yde de lezer aankijkt met een blik zonder angst, waarin haar haren vrij waaien en waarin ze meer levend is dan ze eeuwen lang geweest is.

Bij het slotgedicht zijn we weer bij de Weerribben:

WEERRIBBEN

Leegte beproeft deze plek,

een hek schuurt de wind om zijn as,
maakt besluiteloosheid zichtbaar
als een pen die een hand duwt en trekt

en de stilte vervult met gekras.

In het openingsgedicht gaf de taalbeheerder ons nog de opdracht om na het voltooien van de wandeling het hek dicht te doen, maar op de laatste bladzij blijkt het nog open te staan, zoals je ook gedichten nog niet uit hebt wanneer je ze gelezen hebt. Ze blijven nog tijden op een kier staan en soms zelfs wijdopen.

Nog nooit heb ik 'besluiteloosheid' zo'n mooi woord gevonden als in dit gedicht. Aanvankelijk las ik het alleen als het onvermogen om een besluit te nemen, maar het is duidelijk dat het gedicht dat tot besluit bedoeld was, de bundel niet afkan sluiten. De poëzie gaat door en is soms sterker dan de maker. In de vierde regel is het dan ook niet duidelijk of de pen nu de hand leidt of andersom.
Aan het eind van de bundel is er geen stilte, maar de het gekras van de pen die nog doorschrijft. Wat er geschreven wordt, doet er blijkbaar niet in de eerste plaats toe, dat er geschreven wordt is al voldoende. Het vult immers niet alleen de stilte, maar is ook de vervulling ervan. Stiekem wijst Geerds al naar zijn volgende bundel.

Koos Geerds, Weerribben. Uitg. De Arbeiderspers, 60 blz., € 15,95
 

Overgenomen uit Liter 27; jaargang 6; blz 78- 80; ( www.chroom.net/liter/27/index.htm )

Reacties

Het woord blijft steken in de strot

Er zijn nog geen reacties geplaatst.