Scheppen vereist moed. Moed om jezelf kwetsbaar op te stellen. Moed om de dingen recht in de ogen te zien. Jezelf niet te schamen voor het kwetsbare of voor schuld. Otten schreef met zijn Specht en zoon (2004) een complexe roman over scheppen, geloof en vertrouwen, maar ook over verraad. Uit zijn boek, dat vol zit met christelijke thema's en motieven,1 lijkt een kwetsbare Christus te verrijzen. Het is een gevecht tegen de ironie en de twijfel, en een strijd voor geloof en vertrouwen.
'Het loopt tragisch met mij af, daar lijkt het nu toch echt op. De schuifpui van het atelier staat open. Ik hoor vuur laaien. Het knettert. [...] Ik sta op de ezel en heb alleen het ergste te verwachten.' Zo luiden de dramatische beginregels van de roman Specht en zoon. 'Aan het woord' is niet een mens, maar een schildersdoek, dat hiermee menselijke eigenschappen krijgt toebedeeld. Vanuit dit ongewone perspectief volgt de lezer de lotgevallen van het doek en van Felix Vincent, de koper van het doek, die door het linnen consequent 'schepper' wordt genoemd. Het is niet de eerste keer dat Otten een ongebruikelijke vertelinstantie kiest. In zijn debuutroman Een man van horen zeggen (1984), was het een man die al tien jaar voor het vertelmoment is overleden. In zijn nieuwe roman koos Otten voor 'een ding' dat voor een deel nog geschapen moet worden.
Over die schepping gaat het in deze roman, maar ook over alles wat het doek 'ziet' van zijn omgeving en in het bijzonder van Felix. Het verhaal krijgt zijn spanning als de portretschilder op een dag een bijzondere opdracht krijgt van een rijke erfgenaam van een bekende baggermaatschappij, Specht genaamd. Deze oude man vraagt de schilder om zijn geadopteerde zoon Singer te portretteren, maar Singer is, zo hoort Felix, al jaren geleden overleden. Door Singer te laten schilderen wil Specht zijn zoon echter weer tot leven wekken. Felix neemt de opdracht aan, maar wordt tijdens het schilderen geconfronteerd met een gebeurtenis uit het verleden. Bij het schilderen van Singer denkt hij aan zijn vroegere vriendje Tijn. Toen Tijn zichzelf op zijn kwetsbaarst liet zien, wees Felix hem af en keurde hij hem geen blik meer waardig. Deze herinnering levert door de wroeging heen een geslaagd schilderij op.
Als Otten daarna een nieuw personage introduceert, wordt de integriteit van Specht ter discussie gesteld. Minke Dupuis komt langs bij Felix. Zij is journaliste en jeugdvriendin van de schilder en bij een tweede ontmoeting vertelt ze dat ze voor een journalistiek portret de gangen van Specht nagaat. Volgens haar is Singer een van Spechts seksslaafjes. De twijfel slaat toe bij Felix (en ook bij de lezer). Is Specht een pedoseksueel in plaats van een weldoener? Deze informatie en Felix' overspel met Minke zorgen ervoor dat het schilderij, dat inmiddels af is, terechtkomt op de brandstapel. Op een knappe wijze weet Otten zich hieruit te redden: de 'geest' van het schilderij springt namelijk over op een foto van het werk, zodat we vervolgens vanuit het perspectief van de polaroid de ontwikkelingen kunnen blijven volgen. Als lezer ben je zo gewend geraakt aan het ongewone perspectief dat deze gebeurtenis niet eens zo onwaarschijnlijk overkomt. Uiteindelijk komt Specht het schilderij ophalen, maar hij is dan al te laat. Onduidelijk is wie geloofd moet worden wat betreft Spechts levenswandel: Specht of Minke. Specht krijgt in elk geval in de roman het laatste woord.
Schepping en val
Specht en zoon gaat onder andere over het scheppingsproces; over de scheppende kunstenaar Vincent, het 'zichzelfscheppende' leven (de geboorte van diens zoon Stijn) en op metaniveau het scheppen van een boek zelf. Veel elementen doen denken aan het scheppingsverhaal in Genesis. Alleen al dat het onbeschilderde doek, het onbeschreven blad, zijn eigenaar Vincent vanaf het begin 'schepper' noemt en dat schilderijen 'beelddragers' worden genoemd, maakt dat het Genesisverhaal meeklinkt. En deze schepper schildert naar het leven, anders 'is het naar niets' (p. 39). Maar niet alleen Vincent draagt kenmerken van 'God de Vader', ook de opdrachtgever Specht. Hij 'keek als een maker' (p. 35). Specht is voor het schilderij ook een soort schepper. 'Specht was de enige die mij levend kon kijken, zo levend als ik bedoeld was' (p. 106).
Deze scheppende kracht wordt nauw verbonden met zijn tegenpool, de vernietiging van diezelfde kracht, de dood: een thema dat in veel werk van Otten aanwezig is. Zo wordt ook gealludeerd op het paradijs en, meteen daaraan verbonden, de zondeval. Vincents geliefde Lidewij draagt bijvoorbeeld appelgroene kleding (p. 10), wat verwijst naar Eva. Vincents minnares Minke Dupuis met haar donkergroene ogen is haar tegenstandster en zij zou symbool kunnen staan voor de slang. Ze verleidt Vincent tot de verboden vrucht, in dit geval overspel en in de roman blijkt ook dat zij zich vaak van de leugen bedient. Minke lijkt wel op de betrouwbare Lidewij, maar ze is het niet. Vanuit het perspectief van het doek lezen we: In dit licht leken haar [Minkes] ogen bruin [zoals de ogen van Lidewij], maar ik wist dat ze groen waren' (p. 94). Hiermee wordt gesuggereerd dat Minke zich vermomt als Felix' vrouw om zo Felix te verleiden. Heel duidelijk kleedt de leugen zich hier in de gedaante van de waarheid. De hele overspelscène staat vol met verwijzingen naar het paradijs en naar de zondvloed. 'Er komt een schip met zure appelen aan,' zegt Felix (p. 88), wat onmiskenbaar doelt op de paradijsvrucht. Hij vertaalt het voor Minke: 'het gaat waanzinnig regenen' (p. 89).
Terwijl de spanning tussen Felix en Minke oploopt, gaat het inderdaad regenen, 'Zoals beloofd' (p. 93). Felix en Minke bevinden zich dan in het atelier als in een soort ark, zij het dat dit schip water doorlaat: 'niet ver van de schuifpui, viel een druppel [...] er is daar een lek', 'De druppels rechts van mij [het doek] volgden elkaar om de andere tel op, maar schepper deed niet wat hij anders deed, hij had geen emmer onder het lek geschoven' (p. 97). Deze 'ark' geeft de twee mensen geen gevoel van redding en veiligheid, maar van isolement en eenzaamheid. 'Het geruis in de tuin was dieper geworden, zwaarder, een gordijn van geluid dat ons buiten de wereld sloot' (p. 95). Na hun daad, de regen is inmiddels opgehouden, komt er de schaamte en de schuld. 'Ze wilden zichzelf bedekken als Adam en Eva, ze wilden onzichtbaar zijn' (p. 105).
Onmachtige vaders
Als een rode draad loopt door Specht en zoon de relatie tussen vader en zoon. En die relatie is, evenals in eerder werk van Otten,2 erg complex. Er is een aantal vader-zoon-verhoudingen aan te wijzen. In eerste instantie tref je de relatie tussen Specht en zijn geadopteerde zoon Singer aan. Daarnaast is er de biologische verhouding tussen Felix en zijn zoon Stijn. Ten derde kun je ook stellen dat de kunstenaar Felix zich tot zijn maaksel verhoudt als een vader tot zijn zoon.3 En tenslotte wordt gesuggereerd dat er een transcendente vader zou kunnen bestaan (de hemelse Vader?). Als het schilderij, inmiddels polaroid, Felix in zijn wanhoop hoort prevelen, merkt hij op: 'Het is voor een drager [de polaroid] niet goed te begrijpen met wie mensen praten als het werkelijk ergens over gaat. Ze denken dat er een vader is, geloof ik' (p. 133).
De vaders in deze roman, Specht en Felix, zijn echter onmachtig. Geen van beiden is in staat liefde te geven en te verkrijgen. Ze zijn afhankelijk van het geld, in het christendom de afgod bij uitstek. Specht zegt zijn 'zoon/zonen' te hebben gekocht (p. 138). Of het nu gaat om een werkelijke vader-zoon-relatie of over een seksuele verhouding, Specht heeft ervoor moeten betalen. Ook Felix heeft hij omgekocht met een cheque om zo Singer 'tot leven te wekken.' Of Felix zelf in staat is liefde aan zijn zoon Stijn te geven, is moeilijk te zeggen. Wel blijkt Felix totaal niet met hem bezig te zijn. Dat kost zijn vrouw bijna een 'misbevalling' en zijn kind bijkans het leven.
Met de seksuele liefde tot zijn vrouw zit het in ieder geval niet goed, ook als minnaar blijkt Felix onmachtig. Hij heeft niet genoeg aan de liefde van zijn vrouw en zoekt heil in pornovideo's en een overspelige liefde. Voor beide moet hij betalen, ook voor Minke, zij het niet concreet, maar in de vorm van het zich herinneren van een spel. 'Ik kostte geld, weetje nog' (p. 98). Ook voor zijn geestelijke kind, het schilderij, heeft schepper flink in zijn buidel moeten tasten. Het doek: 'Er is geld voor mij neergeteld, ik kostte beduidend meer dan Dubbeldraads Geweven [...]' (p. 112). Uiteindelijk slaat Felix' liefde tot zijn doek zelfs om in haat en verbrandt hij het in zijn achtertuin. In Specht en zoon schieten de vaders schromelijk tekort.
Verloren zonen
Ook de zonen bevinden zich in een hachelijke toestand. Het motief van de verloren zoon, een motief dat je door de eeuwen heen overal in de literatuur tegenkomt, is eveneens in deze roman verweven, al valt het niet erg op. De relatie tussen Singer en Specht zou je kunnen zien als een verwerking van dit motief. Een duidelijk aanknopingspunt is het feit dat Specht Singer wil laten schilderen 'om zo zijn dode zoon weer tot leven te wekken.' Dit herinnert aan het evangelie van Lukas waar bij de terugkeer van de verloren zoon wordt gezegd dat hij dood was, maar nu weer leeft.4 Bovendien zou Singer, evenals de verloren zoon, de 'jongste' zoon kunnen zijn, in dit geval van Specht. Het is in elk geval Spechts 'laatste' zoon, want Specht zal, zo blijkt uit de roman, door ziekte spoedig sterven. Singer wil echter niet terugkeren naar zijn (pleeg)vader en verkeert in die zin dus nog in de 'doodsstaat'. De enige manier voor Specht om deze zoon toch nog tot leven te wekken, is het oudtestamentische beeldverbod5 te verbreken en de zoon levend te maken op een doek. Waar in veel twintigste-eeuwse verwerkingen van het motief van de verloren zoon het accent is verschoven van de vader naar de zoon,6 zie je bij Otten weer een terugkeer naar de vader, die in de christelijke traditie staat voor de barmhartige God. In het modernisme, met als sprekend voorbeeld Le retour de l'enfantprodigue van André Gide,7 zie je dat het verlaten van het vaderlijk huis als positief wordt geïnterpreteerd. De vader en de oudste zoon staan voor starheid en kosmopolitisch onvermogen, de jongste zoon echter kiest voor het leven. De spanning die de jongste zoon ervaart tussen het zichzelf willen ontplooien en het in harmonie willen zijn met de omgeving (met onder anderen de vader) keert in alle modernistische verwerkingen terug. Het zijn twee zaken die als onverenigbaar worden neergezet.
In het postmodernisme, de literaire stroming na het modernisme, lijkt het gebruik van het motief van de verloren zoon een stille dood gestorven.8 Hoe dan ook, Otten gebruikt dit motief en bij hem lijkt het weggaan bij de vader niet meer een positieve individuatie van de zoon te zijn. De zoon Singer kiest het verkeerde pad, zijn (pleeg)vader Specht verwoordt het zo: 'Terug naar Den Haag [...] Terug naar zijn langzame zelfmoord. [...] Zijn heroïne. Zijn site op internet waar hij mij mee wil chanteren. [...] hij heeft me niet vertrouwd' (p. 138). Bij Specht, de vader, is het, zo wil hij zelf laten blijken, goed om te vertoeven. Hij houdt van zijn zoon en juist daar kan Singer tot volle individuatie komen. Specht: 'Eens komt hij om zichzelf te zien' (p. 142). Dit heeft oppervlakkig gezien betrekking op het schilderij dat Singer eens te zien krijgt, maar wellicht ook op het feit dat Singer alleen bij Specht tot volle ontplooiing of zelfkennis komt.
Nergens echter is de roman eenduidig, want ook de mogelijkheid dat Specht een pedofiel is en misbruik maakt van jongetjes, 'slaafjes' volgens Minke, blijft open. En dan zou je kunnen zeggen dat het accent toch ligt op de zoon en dat Singer terecht is weggelopen van zijn wrede vader en het juist goed is dat hij zichzelf ontwikkelt in de stad. Het verschil is echter dat deze zoon geen stem krijgt in de roman, alleen bij monde van Minke, die in het verhaal toch enkele keren onbetrouwbaar blijkt. Het blijft in Specht en zoon echter draaien om de vader, met de brandende vraag: is hij te vertrouwen of niet?
Vertrouwen en verraad
Vertrouwen en het verlangen om iemand te zijn die te vertrouwen is, doortrekt de hele roman. Ook op het 'hoogtepunt' van het verhaal, in het hart van Specht en zoon, komt de spanning tussen vertrouwen en verraad naar voren. Het midden is het aangrijpendste gedeelte van de roman en het moeilijkst weer te geven. Als Lidewij Felix vraagt aan wie hij heeft gedacht toen hij Singer schilderde, antwoordt hij haar dat zijn jeugdvriend Tijn, 'de allerverlegenste jongen ter wereld' (p. 71) hem voor de geest stond. Felix vertelt dan dat hij met deze jongen alles deelde. Ze fietsten elke dag samen op en spraken over alles, maar uiteindelijk heeft hij hem op zijn kwetsbaarst afgewezen en verstoten. Als Tijn 'hem' namelijk wil laten zien aan Felix, gaat dat voor Felix te ver. Hij fietst, na vluchtig een blik te hebben geworpen, weg en vanaf dat moment gaat Felix niet meer met hem om.
Het gevoel van verraad aan de jongen die hem in alles vertrouwde (hem zelfs zijn 'mismaakte' geslachtsdeel liet zien), maakt dat Felix in het reine zoekt te komen met zichzelf. Hij doet dit door Tijn te schilderen, als het ware door Singer heen, om hem zo ook weer tot leven te wekken, zichtbaar in alles. Tijns kwetsbaarheid is, zowel letterlijk als figuurlijk, het centrum van het schilderij geworden. Zowel Lidewij's als Minkes ogen worden als een magneet naar dit midden toegetrokken. Het lijkt me ook niet toevallig dat Otten deze geschiedenis precies in het midden van deze roman heeft geplaatst. Het zegt wat over het belang ervan. Ook het gedeelte waar Felix terugkeert naar de plek waar hij zijn vriendje Tijn ooit de rug toekeerde, geeft meer licht op het centrum van de roman. Net vader geworden van een kind en geconfronteerd met het verleden en zijn verraad, roept Felix uit: 'Vertrouw me [...] Alsjeblieft. Ik wil te vertrouwen zijn' (p. 133).
Met de scène lijkt Otten te zeggen dat scheppen (en daarmee verbonden 'leven') moed vereist. Moed om je blik te wenden naar dat wat je wilt verstoppen. Om je afkeer van of angst voor het kwetsbare te overwinnen. Moed om simpel te vertrouwen. Om te geloven. Dat is pas kunst. Kunst als durf om (concreet in de roman bijvoorbeeld) ongegeneerd het 'mismaakte' kruis van een vriend onder ogen te zien. De gedachte aan de kwetsbare Christus dringt zich hier op. Is dit niet een knipoog naar een heel ander kruis, het kruis op Golgotha? Misschien is dit wel (Ottens) geloof: de naakte, kwetsbare Christus - het doek was door de schilder voorbestemd voor een piëta! -, die te willen zien, zonder ironie of twijfel
Het Christusmotief
Deze Christus lijkt in de roman een belangrijke rol te spelen, zij het soms verborgen en onder de oppervlakte. Zo zijn er meerdere personages aan te wijzen die kenmerken van Hem in zich dragen. Allereerst Felix Vincent. Hij is schilder en 'begin dertig' (p. 11), dezelfde leeftijd die Christus heeft als Hij in de openbaarheid treedt. Felix maakt zich als kunstenaar aan het publiek bekend door een interview te geven aan het blad Pallazo. Maar ook de 'hoofdpersoon', het schildersdoek, krijgt Christusachtige elementen toebedeeld. Zo wordt het doek verstevigd 'met in zijn rug een kruis' (p. 9). Uiteindelijk wordt het linnen geen piëta, geen winterlandschap, maar een naakte jongen. Het doek belandt op de brandstapel, zoals Christus (volgens de leer van de Reformatie) neerdaalde in de hel, even onschuldig en kwetsbaar. Het doek 'roept' met een soort kruiswoord uit: 'Hoe is het mogelijk dat schepper mij wil doden? De hand die mij maakte zal die dan zijn de hand die mij doodt?' (p. 118). Na zijn 'hellevaart' leeft het doek door op een gescheurde polaroid en beleeft het een soort opstanding als overwinnaar van hel en dood. Ook in de gedaante van een foto doet het doek denken aan Christus. Als Felix zijn 'vergissing' inziet (Specht is slecht en ik ben medeschuldig), lijkt de foto van het doek voor Felix woorden te vinden: 'Vergeef me. Dat zei hij [Felix] niet. Ik [de polaroid] dacht het. Ik dacht, hoe moet ik het hem zeggen [...], hoe zeg ik hem dat hij niet wist wat hij deed' (p. 132). Deze woorden verwijzen naar de eerste kruisbede van Christus: 'Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen.'9 Het is een eerste glimp van vergeving in deze roman.
De mens Singer heeft eveneens trekjes van (een opgestane) Christus. Als Specht namelijk bij zijn laatste ontmoeting Felix uitlegt waarom hij hem niet vertelde dat Singer leefde, zegt hij: 'Het was ook niet te geloven, [...]. Hij. Levend. Daarom heb ik je gezegd dat hij dood was. Dat had ik niet moeten zeggen. Nooit. Maar als ik je had gezegd wat hij wel was, dan zou je de opdracht niet hebben aanvaard. Je zou om te beginnen gevraagd hebben waar hij nu was' (p. 138). De opdracht om een dode zoon tot leven te wekken, is het paasmotief bij uitstek. Felix, alias schepper, moet zoals God de Vader een zoon uit de dood opwekken. Specht zegt tegen hem: 'Je redt er een leven mee' (p. 37), 'schilder mijn zoon. Maak hem levend. Vergeet zijn dood' (p. 39). Het tijdstip van wanneer het schilderij af moet zijn, kan dan ook niet missen: 'Wanneer is mijn zoon klaar, vroeg hij [Specht]. Zonder nadenken zei schepper: met Pasen' (p. 54).
Zelfs de vaderfiguur Specht lijkt op Christus aan het slot van de roman. Over Minke en haar beschuldiging verklaart hij tegenover Felix: 'Neem het die mevrouw Dupuis niet kwalijk [...], ze wist niet wat ze deed.' Een verwijzing naar bovengenoemde kruisbede van Christus. Eerder uitte de foto van het doek, de afgebeelde Singer, een vraag om vergeving voor Felix. Hier zegt Specht dat Felix Minke moet vergeven (Specht betrekt de beschuldiging wonderlijk genoeg niet op zichzelf!). Het elkaar vergeven van fouten, gemaakt door onkunde of ongeloof, is voor Specht en zijn afgebeelde zoon Singer van wezenlijk belang.
Hoewel alles mislukt is, het doek vernietigd en het vertrouwen geschonden, herhaalt Specht zijn opdracht aan Felix. Het zijn tevens de laatste woorden van de roman: 'Schilder hem opnieuw. Zoals hij is. Hij leeft. Eens komt hij om zichzelf te zien' (p. 142). Er wordt hier vooruitgeblikt naar een Wederkomst.
Ottens Specht en zoon is meer dan een gewone roman. De roman confronteert en vertroost tegelijk. Hij toont het menselijk tekort, maar hoopt op een vader. Felix' uitroep: 'Ik wil te vertrouwen zijn' (p. 133) lijkt mij raken aan de kern van ons verlangen.
Ergerlijk of zingend
Het zijn juist deze verborgen en expliciete verwijzingen naar het christelijk geloof waardoor Otten heel kritiek te verduren heeft. Sinds zijn bekering in de jaren negentig 10 tref je in zijn literaire werk duidelijk deze geloofssporen aan. Zijn toneelstuk Braambos (2004)werd door de meeste critici vernietigend besproken. Specht en zoon kwam er veel genadiger van af in de literaire kritiek. Maar ook bij de beoordeling van deze roman werd scherp gelet op het katholieke geloof dat erin zou zijn verweven.
Recensent Arjen Fortuin in NRC Handelsblad was bijvoorbeeld erg sceptisch. Zijn recensie begint zo: 'Wie gelooft in de schrijver Willem Jan Otten, krijgt God er gratis bij.' Fortuin heeft geen behoefte aan religieuze termen en thema's in de literatuur. Volgens hem doet een schrijver zoiets alleen maar om de lezer te bekeren. Niet dat hij vreest dat hem dat overkomt, maar hij ergert zich eraan dat 'de God die Otten zich verbeeldt, zijn literaire keuzes bepaalt.' 'Want,' zo schrijft hij, 'Otten had een reputatie te verspelen.' En die reputatie is die van een schrijver die niet vastgeroest zit, maar zichzelf telkens moeilijke en nieuwe vragen durft te stellen. Dat doet Otten volgens Fortuin niet meer, want hij werd 'een bekeerde die gelooft in een antwoord.' Marja Pruis in De Groene Amsterdammer gaf een tegengeluid. Pruis haalt Ottens christelijke levensbeschouwing niet aan, maar noemt de roman een nieuwe zoektocht. Juist het zoekende karakter vindt ze voor deze roman kenmerkend. Volgens Fortuin echter staat alles in dienst van de bekering. Hij ziet Ottens omslag dan ook als een negatieve ontwikkeling voor zijn literair schrijverschap. Toch eindigt Fortuin zijn recensie positief: 'Zijn [Felix'] worsteling met de opdracht die hij heeft gekregen, is uiteindelijk wat Specht en zoon tot een roman maakt die niet alleen wil aanzetten tot geloven, maar ook tot denken. Zoals de bedoeling is van literatuur.'
Stephan Sanders (Vrij Nederland) zag in Ottens bekering wel een positieve invloed op zijn schrijverschap. Otten schrijft volgens hem precies proza, 'orthodox in de letterlijke betekenis van het woord,' dat zich niet vanzelf geeft, maar veroverd wil worden. Zijn katholieke bekering noemt Sanders in die zin 'een opening naar minder controle, naar meer verbeeldingsvrijheid.' Specht en zoon is geen bekeringspoging, maar 'het werk van een geboren essayist en calvinist, die zich wil loszingen van de zelf opgelegde verplichtingen.' Het zingt volgens Sanders zo nu en dan in Ottens roman. 'Niet gregoriaans, maar Ottensiaans.'
Van zingen repte Leonie Breebaart niet in Trouw, maar zij is wel redelijk positief over de roman, al speelt ze in op de heersende stemming ('Willem Jan Otten - die is toch zo vreselijk katholiek geworden?'). Zijn roman gaat niet alleen over bekering, schrijft ze, maar onder andere ook over 'uitdagende ideeën over kunst en kitsch'. Het boek legt, volgens haar, een relatie tussen kitsch en het geloof. Net zoals sommige - in haar beleving - kitscherige scènes in de roman van Otten afkeer en weerzin wekken, doen geloof en vertrouwen in de kwetsbare Christus dat ook. Otten wil, volgens Breebaart, de ongelovige lezers hiermee confronteren. Geloven is kwetsbaarheid onder ogen willen of durven zien. Daarnaast gaat het in zijn roman om ontvankelijkheid en onschuld, noties die volgens Breebaart te maken hebben met 'het aloude Otten-thema erotiek'. Toch heeft zij ook haar bezwaren: 'wel jammer [is] dat de religieuze symboliek zich in de loop van het verhaal zo hinderlijk opdringt.' Hierbij doelt ze op de duidelijke aanwezigheid van het motief van schepping en val.
Deze of andere christelijke motieven noemde Thomas van den Bergh in Elsevier in zijn recensie helemaal niet. Hij vindt Specht en zoon gewoon een geslaagde roman en ziet het vaderschap als het belangrijkste thema. Hij noteert nog wel even de hang naar constructie van Otten. 'Anders dan in de toneeltekst [Braambos] slaagt Otten er dit keer wel in zijn denkconstructie leven in te blazen. Specht en zoon is veel minder schematisch.'
Religie versus literatuur
Denkconstructies of niet, de vraag blijft of christelijke thema's en motieven in Specht en zoon de literaire verbeelding in de weg staan en of zij het literaire aspect (de poëtische functie van de taal) belemmeren. Het brengt ons bij de kernvraag van wat literatuur is en of er sprake kan zijn van 'religieuze literatuur' of dat religie per definitie literatuur uitsluit.
Een van de vaders van de hedendaagse literatuurwetenschap, de linguïst Roman Jakobson (1896-1982), geeft duidelijk aan waarin literatuur zich onderscheidt van andere (dus ook religieuze) teksten. Hij stelt dat het kenmerk van een literaire tekst is dat die de aandacht op zichzelf richt door specifiek, afwijkend, taalgebruik. Het bericht zelf staat centraal.11 Bij een religieuze tekst zou, verder redenerend, de aandacht gericht zijn op de zender (lees God) en de ontvanger. De zender wil door middel van de tekst de ontvanger aanzetten tot beweging. De taal is bij een religieuze tekst ondergeschikt aan de openbaring. 'Religieuze literatuur' zou je dan wellicht kunnen typeren als een fragiel evenwicht tussen de aandacht voor de zender en de aandacht voor het bericht.
Toch is het de vraag of het zo 'eenvoudig' ligt. Schema's schieten in deze altijd tekort. Zo is er in de moderne literatuurwetenschap steeds meer aandacht gekomen voor de talige kanten van religieuze teksten als bijvoorbeeld de bijbel. Is het wel zo dat de literatuur in de bijbel halfslachtig is, omdat de aandacht wordt gericht op zowel de zender als het bericht en één 'gebied' hierdoor altijd benadeeld wordt? Misschien moet die strikte scheiding van zender en bericht worden losgelaten. Wellicht openbaart God zich juist door de manier waarop het gezegd is, staat het esthetische weliswaar in dienst van het religieuze, maar is het religieuze geen belemmering voor het esthetische en andersom, maar kan het elkaar juist versterken. Je kunt dan stellen dat veel teksten uit de bijbel niet verschillen van andere literatuur wat betreft aandacht voor het bericht, maar dat zij als 'extra's' hebben dat door die literaire vorm een helderder zicht op God en Zijn omgang met mensen gegeven wordt. Of zoals Fokkelman een literatuurwetenschappelijke benadering van de bijbel verantwoordt in zijn algemene inleiding bij het boek De Bijbel literair: 12 'Literaire of structurele studie sluit het spirituele of morele niet uit, maar in. Het geestelijke gehalte van de Bijbel komt immers alleen tot stand door taal. De literaire benadering veronderstelt het besef dat er geen vorm op zich is, en dat vormgeving wezenlijk is.'13 Volgens Fokkelman is vorm inhoud. De structuur van een werk bijvoorbeeld bepaalt de inhoud. 'Structuur leidt onze lectuur, dat wil zeggen het werk van betekenis verlenen dat wij lezers doen.'14
In deze benadering is er helemaal geen discussie meer of Specht en zoon nu wel of niet te veel neigt naar een religieuze tekst. De roman moet afgerekend worden op zijn literaire aspecten. Religieuze literatuur behoort in die zin dan ook volledig tot het grote lichaam van de literatuur. Zij maakt alleen gebruik van (christelijke) geloofsthema's en motieven (of openbaart, in het geval van de bijbel, een goddelijke werkelijkheid), zoals elk ander werk thema's of visies tentoonspreidt. Ik ben er dan ook van overtuigd dat bijbelse symboliek en thema's de literatuur niet verengen.
Hoe het ook zij, ook al zou men de mening zijn toegedaan dat religieuze opvattingen en literatuur niet samen kunnen gaan of dat dat in elk geval problematisch is (zie de soms kritische reacties van de aangehaalde recensenten), dan nog kan de huiverige lezer van Ottens roman worden gerustgesteld. Otten lijkt zijn eigen persoon en geloof niet centraal te willen stellen. Opvallend is namelijk de kunstopvatting van Felix Vincent (in sommige opzichten Ottens vermoedelijke alter ego) in Specht en zoon. Het schilderij schetst hem als volgt (p. 11): 'Hij [Felix] wil iemand zijn van wie je nooit zou denken dat hij kunstenaar is. En dat geldt, zegt hij, ook voor wat ik maak. Als je een ding [een schilderij] van mij ziet, moet je geen seconde aan mij hoeven denken.'
Willem Jan Otten, Specht en zoon, G. A. van Oorschot, Amsterdam, 2004 (144 blz.).
Literatuur
Jan Fokkelman en Wim Weren (red.), De Bijbel literair. Opbouw en gedachtegang van de bijbelse geschriften en hun onderlinge relaties, Meinema/Pelckmans, Zoetermeer/Kapellen, 2003.
André Gide, Le retour de l'enfant prodigue: précédé de cinq autres traités, Gallimard, Parijs, 1948 [1907].
Roman Jakobson, 'Linguïstiek en poëtica'. In: Barend van Heusden e.a., Tekstboek literaire cultuur, SUN, Nijmegen, 2001.
Willem Jan Otten, De bedoeling van verbeelding. Zomerdagboek, gevolgd door zes gedichten, De Prom, Amsterdam/Antwerpen, 2003.
Hans van Stralen, 'Toen kwam hij tot zichzelf. Het motief van de Verloren Zoon in de
Nederlandstalige poëzie van de twintigste eeuw'. In: Ulla Mussara-Schrøder e.a., Een
woonplaats voor de verloren zoon, Quine, Nijmegen, 1990.
Recensies
Thomas van den Bergh, 'Vaders en zonen', Elsevier, 6-3-2004, p. 80.
Leonie Breebaart, 'Uw zoon is klaar met Pasen. Kitsch in het esthetische program van
Willem Jan Otten', Trouw, 28-2-2004, p. 41.
Arjen Fortuin, 'Het schilderij schaamt zich. Willem Jan Ottens roman over geloof en twijfel',
NRC Handelsblad, 27-2-2004, Boeken, p. 5.
Marja Pruis, 'Over scheppen en recenseren', De Groene Amsterdammer, 13-3-2004, p. 45.
Stephan Sanders, 'Zuiver scheppingsverhaal', Vrij Nederland, 6-3-2004, p. 61.
Noten
1. Dit artikel richt zich voornamelijk op deze thema's en motieven. Het is niet de bedoeling de meerduidigheid van de roman in te perken door een soort sluitende (theologische) interpretatie. De tekst van de roman (de interactie tussen tekst en lezer) nodigt echter uit tot verder nadenken over de christelijke elementen in dit proza. Het (christelijk) geloof behoort in deze roman tot een van de (vele) betekenislagen.
2. Denk hier bijvoorbeeld aan Ottens toneelstuk De nacht van de pauw (1996).
3. Deze drie vader-zoon-relaties noemt Thomas van den Bergh ook in zijn recensie in Elsevier.
4. Lukas 15:24: 'want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden
5. Dit beeldverbod staat beschreven in de Wet van Mozes (zie Exodus 20:3-7). Het joodse volk mocht geen beelden of afbeeldingen maken van God of het geschapene. Het beeld zou het object/de werkelijkheid (God) vervangen en zo zou de mens vervallen tot idolatrie. In dit geval komt de afbeelding van Singer in de plaats van de mens Singer.
6. Voor de verschillende literaire verwerkingen en verwerkingstypen van het motief van de verloren zoon en genuanceerde accentverschillen, zie Van Stralen, 1990, p. 25-63. Van Stralen gaat wel in op prozawerken, maar richt zich voornamelijk op de Nederlandstalige poëzie van de twintigste eeuw.
7. Gide, 1948 [1907].
8. Ik heb (met uitzondering van een gedicht van Habakuk de Balker in Van Stralen, 1990, p. 45) geen voorbeelden van dit motief kunnen vinden in postmoderne teksten De lezer corrigere mij hierin.
9. In het toneelstuk Braambos (2004) speelt deze kruisbede en het thema van vergeving een
grote rol. Zie hiervoor Liter 33, p. 42-54.
10. Otten zelf blikt op deze gebeurtenis terug in het dagboek De bedoeling van verbeelding, p.19-21
11. Jakobson, 2001 [1960], p. 23-34.
12. De Bijbel literair, 'Oog in oog met de tekst zelf', p. 11-33. Een bespreking van dit hele boek is te vinden in Liter 33, p. 76-79.
13. Fokkelman, 2003, p. 14. Vraag alleen is wat dan de plaats en hoe de werking is van de inspirator, de Heilige Geest. Of deze dan slechts in de taal aanwezig is of misschien zelfs 'slechts' talig is (het woord is God). Een buitentalige religieuze werkelijkheid die invloed 'uitoefent' op de lezer lijkt door deze benadering uitgesloten te worden.
14. Fokkelman, 2003, p. 17.
Liter 35; jaargang 7; blz 55 t/m 66; (www.chroom.net/liter /35/index.htm)