De jaarlijkse Gedichtendag breekt donderdag weer aan. De derde Dichter des Vaderlands wordt gekozen, en overal is aandacht voor poëzie, tot in de trein toe. Ook deze pagina is eraan gewijd. Maar niet alleen aan hoog-literaire poëzie, ook aan allerlei vormen van dichtkunst die je gewoon in het dagelijks leven tegenkomt. Dichten kan iedereen, de vraag is alleen: hoe?
Poëzie is van ons allemaal. Niet dat iedereen een zo mooi gedicht kan schrijven als ”Appelboompjes” -het gedicht hieronder- dat is natuurlijk wel een kunst apart, een kunst die lang niet iedereen beheerst. Maar allerlei andere vormen van poëzie beoefenen we met z’n allen wel degelijk, en om dat zichtbaar te maken staan er op deze pagina allerlei variaties op het thema dat de dichteres Vasalis aanreikt: lente, appelbomen, liefde, leven.
...staan twee jonge appelbomen, ’t witte bloed omhooggestegen... Foto ANP
Dat thema blijkt heel geschikt, want de beelden en de associaties liggen met bloesems, appels en bomen voor het oprapen. Als dichter heb je meteen sterke beelden, en daarmee begint een gedicht toch vaak. Poëzie is zintuiglijk, het is de bedoeling dat je gevoelens zichtbaar, hoorbaar, voelbaar maakt, liefst op een originele manier, en dus moet je iets bedenken wat meteen een beeld in het hoofd van de lezer oproept.
Het maakt natuurlijk wel verschil hoe fijnzinnig je zo’n beeld dan vormgeeft. Vasalis doet het onovertroffen: „Op een recht zwart kousenbeen, dunne rokjes opgeheven, dansend in de vroege regen…” Ze mengt het plaatje van de appelbomen met het beeld van twee danseresjes, en weet op die manier een gevoel van teerheid, lichtheid, kwetsbaarheid en vrolijkheid over te brengen. Daarbij legt ze niet met zoveel woorden uit dat die appelbomen zelf ook weer een beeld zijn van het mensenleven, ze geeft alleen signalen, en de lezer mag zelf de gedachte afmaken.
Gemoedsuitstorting
Zo gaat dat met grote poëzie. In de probeersels van amateurdichters ligt het vaak een beetje anders. De beelden zijn nét iets minder origineel, er wordt wat minder aan de verbeelding van de lezer overgelaten, het juiste woord staat niet altijd op de juiste plaats. Toch kan het veel bevrediging geven om zomaar eens een vers te schrijven, rijmend of rijmloos, modern of traditioneel, verdrietig of vrolijk. Het is een wonder hoe het ene woord het andere kan oproepen, en dat is een ervaring die we allemaal min of meer kunnen meemaken.
Allereerst heb je de bruiloftsrijmelaar (1). Het is niet moeilijk om je daarin te verplaatsen, want met zulke verzen hebben we allemaal wel ervaring. Je kiest een wijsje dat veel bruiloftsgasten waarschijnlijk wel kennen, je voegt de namen van het bruidspaar hier en daar in, je bedenkt welke anekdotes je kwijt wilt, en rijmen dan maar. Steeds even het melodietje in je hoofd afspelen om te kijken of het nog klopt met de lettergrepen, en verder hoeft het allemaal niet heel diepzinnig, iedereen moet het op het eerste gezicht snappen.
Er bestaat gelukkig een digitaal rijmwoordenboek (rijmwoorden.nl) en dat is uitermate handig. Soms kom je door een rijmwoord ineens op een goed idee, en daar wordt zo’n bruiloftsvers absoluut beter van. Je eindigt als het even kan met een levensles, of een goede wens, en klaar.
Totaal anders is het gedicht van de verliefde ziel (2). Dat begint altijd met een gevoel, niet met een prozaïsche aanleiding of een anekdote. Verliefdheid roept dichterlijkheid op, zo is het altijd geweest. Niet voor niets schijnt bijna iedereen tussen z’n vijftiende en vijfentwintigste wel eens een versje te schrijven. Zelfs de meest ondichterlijke persoonlijkheden.
In veel gevallen zijn zulke gedichten gericht tot de man of vrouw die dat allesoverstelpende gevoel oproept, en dus in de jij-vorm geschreven. Ze gaan vaak over schoonheid en zachtheid (in het geval van een mannelijke dichter), over steun en warmte (in het geval van een vrouwelijke dichter). Rijmen hoeft niet, want dat verhindert de directe gemoedsuitstorting. Liefst in één adem op papier schrijven dus.
Juiste golflengte
Maar niet iedereen is in zo’n rooskleurige stemming. Wie bitter teleurgesteld is of zelfs helemaal niet in de liefde gelooft, heeft meer behoefte aan een ironisch of zelfs cynisch vers (3). Je hoeft niet met eigen teleurstelling of machteloosheid tevoorschijn te komen, dat kun je fijn verbergen achter milde tot bijtende spot. Geen bloesemgeur of rijpe vrucht, maar rotte appels, rimpelige schillen, kokende moes. Lekker overdrijven en negatief doen, en zorgen voor een klinkende uitsmijter aan het eind.
Rijm kan daarbij nog wel eens helpen, omdat een regel nu eenmaal harder aankomt als de klank al een paar keer herhaald is. Drie rijmende regels achter elkaar is het beste, dan komt de laatste echt als een stoot onder de gordel, maar als dat niet lukt, kun je die drie ook over het hele vers verspreiden.
Tegenover de cynicus staat de idealist, de jonge man (meestal betreft het hier geen vrouw) die graag kunstenaar wil zijn, de ”would be” artiest (4). Hij denkt een diepte van gevoel te kennen die weinig mensen gegeven is, maar hij houdt de verwoording van dat gevoel graag vaag en ongrijpbaar. Echte poëzie is volgens hem immers vooral cryptisch en hermetisch, slechts bedoeld voor de enkeling die op de juiste golflengte aangesloten is.
In feite is dit het allermakkelijkste soort gedichten om te schrijven: vrij associëren met klanken en beelden, de tekst in willekeurige stukjes knippen (vooral geen regelmaat in strofelengte of regellengte), geen hoofdletters en leestekens gebruiken, geen logische of volledige zinnen maken. In vijf minuten gebeurd. Je snapt als dichter zelf wel niet goed wat er staat, maar dat geeft niet. Je krijgt er een bepaald gevoel bij, en er zit vast een diepe, al dan niet freudiaanse, betekenis in. De tekst is in elk geval voor meerdere uitleggingen vatbaar, en dus geslaagd. De lezer moet er zelf mee aan de slag, die moet de betekenis erin lezen - de dichter heeft daar weinig meer mee te maken.
Oefening
Al mag dat laatste dan modieus zijn in postmoderne tijden, toch kun je ook vandaag nog best een ouderwetse sonnettendichter zijn (5). Je pakt een traditionele vorm, en die vul je dan in de trant van Cats of Bilderdijk. Niemand uit hedendaagse literaire kringen neemt zo’n gedicht serieus, maar dat maakt niet uit. Het werkt prima in bijvoorbeeld een kerk- of verenigingsblad. Meestal is een stichtelijke strekking dan geboden - maar daar zal ik me hier niet aan wagen, ik beperk me tot een algemeen-menselijke moraal.
Eerlijk gezegd, dit is de moeilijkste van alle hier uitgeprobeerde vormen. Je zit met een strak rijmschema, met een vaste lengte van veertien regels waarbij er na acht regels een soort inhoudelijke omslag moet komen, met een bepaalde regellengte die je moet vasthouden. Toch: dit is absoluut een goede oefening voor iedereen die dichter wil worden, want in de beperking toont zich de meester. Juist door die van tevoren gegeven vorm kom je op nieuwe woorden en gedachten, leer je lang zoeken naar het enige juiste woord. Veel bladeren in het rijmwoordenboek dus, veel schrappen en schaven, en dan komt er wel iets. Technisch gezien dan.
Ten slotte is er dan nog het echte, literaire, onsterfelijke gedicht - maar om dat te illustreren zijn opnieuw de ”Appelboompjes” van Vasalis nodig. Daarmee wordt meteen het verschil duidelijk maken tussen echt dichterlijk vakmanschap en goedbedoelde rijmende of rijmloze pogingen. De zwarte stam, de witte bloesem, de ruisende regen, en de dieperliggende, maar niet met zoveel woorden uitgelegde, klanken van liefde, verliefdheid, leven en vrucht dragen - dat alles blijft hangen. Herkenbaar, en toch als nieuw.
Maar laat ik er verder niets meer over zeggen, dit gedicht spreekt voor zichzelf.
Appelboompjes
Op een recht, zwart kousenbeen,
dunne rokjes opgeheven,
dansend in de vroege regen
en de tuin voor zich alleen,
staan twee jonge appelbomen,
’t witte bloed omhooggestegen,
vlinder hoofden wijd omgeven
door hun aller eerste dromen.
Met hun smalle voet in ’t gras,
ingetogener en lomer
staan zij later in de zomer
na te peinzen hoe het was.
Voller wordend met de dagen
vastgegroeid in ’t ogenblik,
bestemd, mijn zustertjes, -als ik-
te wortlen, rijpen en vrucht te dragen.
M. Vasalis
Uit: ”De vogel Phoenix”, uitg. G. A. van Oorschot.
1. De bruiloftsrijmelaar
(Op de wijs: Komt vrienden in het ronde…)
’t Was onder de appelbomen
dat Jan, geheel alleen,
van liefde was aan ’t dromen
van Mien en anders geen.
„Word jij mijn vrouw, ik blijf je trouw,
ik laat je nooit staan in de kou!”
Dat zei hij tegen haar.
Toen bloosde zij, ’t is eerlijk waar,
en kusten zij elkaar.
De lente was gekomen,
voor Jan en Mien een feest,
Maar daarna volgt de zomer,
Zo is ’t altijd geweest.
Het bloesemwit wordt appelpit,
als daar geen goede les in zit!
Het leven is een reis,
en onderweg word je wel grijs
maar hopelijk ook wijs!
2. De verliefde ziel
O jij, jij bent
als een appelbloesem,
teer en blank,
met het bloed
schemerend
door het wit.
(mannelijke variant)
O jij, jij bent
als een boom,
groot en sterk,
met je armen
uitgestrekt
naar mij.
(vrouwelijke variant)
3. De cynische spotdichter
Een vrouw is als een bellefleur,
zo’n blozende, zo’n schone.
Op ’t eerste oog veel glans en kleur
maar later: eindeloos gezeur
en rimpelige konen.
De liefde is slechts schone schijn
om ’t hart mee te verdoven,
een ideaal, een droom, ’t kan zijn,
maar dat is zweverig terrein,
je moet erin geloven.
Kijk wat je met die appels doet,
van de eerste fleur verstoken -
ze zijn niet sappig meer of zoet,
ze zijn nog maar voor een ding goed:
om ze tot moes te koken.
4. De ”would-be” artiest
bloesem, vlinder
wijde ogen
licht van zachte
rooksignalen
kringelend
omhoog
witte
bloedlichaampjes
matte passie
fladderend
vergeefs
vlinders
vervluchtigen
ijlte
kilte
lucht en leegte
5. De ouderwetse sonnettendichter
Het leven laat zich zien gelijk een appelboom,
die in het voorjaar wel met witte bloesem pronkt,
die in het najaar wel met rijke vruchten lonkt,
maar in de winter kaal en leeg, als in een diepe droom
de takken opheft. Zo is ’t leven van een man.
Eerst komt de bloesem, dan is er de vrucht,
maar daarna steekt het hout, ontbladerd, in de lucht,
alsof het van de zon slechts dromen kan.
Maar ieder jaar opnieuw, als ’t licht weer groeit in kracht,
ontwaakt het hout en gaan de sappen stromen
en staan er overal weer bloeiende appelbomen,
waar eerst geen knopje zelfs te zien was, ongedacht.
Dat geeft ook mensen moed. De lente is gekomen:
’t gebroken hart waagt zich aan nieuwe dromen.