Bloemlezing uit de gedichten van Hans Andreus, Remco Campert, Hugo Claus en anderen.
Uit: Atonaal, Samenstelling: Simon Vinkenoog
Willen
Ik neem mijn buik op en wandel,
ik heb mijn ogen open,ik heb mijn borst als kennisgeving aangeslagen,
ik zou die punboomhouten paal in mijvertikaal willen treffen met licht:
een lang lemmet licht om de dagen te turven.
Ik zou een rood totem willen snijden
waarom mijn hartstocht zich als wingerd slingert,
een beeld voor alledag, waaraan de vingers leven.Ik heb te nemen.
Ik zou een mens willen maken uit wroken afgeslagen splinters:
een wintermanmet een gezicht van louter ellebogen.
En bomen zouden stampen bij zijn langsgaanen had hij één minuut te leven,
rood zou hij zijn en rood van kindertranenen rood.
Ik pak mijzelf als altijd weer tezamen,
ik zie het water aan,ik neem mijn hongerige maag en wandel,
ik zie een eetsalon voor twintig standen:
wanden zijn er genoeg;
hij vloektvan een doorvoeld gemis aan ramen.
Luister toch wat ik zeggen wou:
in Florida schildert men negers zwart,
in Florida schilt men negersen
Spanje stinkt van het bloed.
Ik wou van mijn lijf een Korea maken,
ik wou mijzelf zijn beneden mijn middenrif,
ik wou een vlag zien kiemen uit een zaadje.
Ik zal het kiemen zien.
Jan G. Elburg, p. 40
De dag
Op de dag dat ik er was stonden de klokken zeven
de buren praatten op de balkons over vrede
mijn vader schreef een stuk over een brand
mijn moeder was gelukkig dat zij een zoon had
de ooms sneden koek ik lag geheel gesloten
de wereld gaf prompt antwoord met sportmanifestaties
de avond was vol auto’s met supporters
de tantes liepen geruisloos met gloeiend water
de krantenman op zijn racefiets groette de dokter
de ogen der stad stonden wijd open in avondzon
omdat ik er was in een kom van asfalt
omdat ik er was speelde het orgel gedempt in de verte
in de nacht kwam mijn vader met een jas vol brandgeur
hij liep op gummi bottines de trap op en af
hij heeft op het balkon een cigarillo gerookt
hij dronk een glas wijn en dacht ik kan zweven.
Twee handen vol vierkante woorden
brood en vruchten voor brood en vruchten
wind is er veel langzame stekende adem
er is één lange gapende letter
prijs de aviateur met een mechanisme
prijs de visser met het lui sleepnet
de tongstem der druiven als een oud kerklied
zinloos en onverstaanbaar en lieflijk
het brood is veel waard wit in de nachtwind
ik lig krom als een mens in lachkramp
ik ben geheel een mens op blote sandalentellend
mijn vingers tellend mijn vingers.
Zou het lachen zwart zijn liefste
zou er altijd een moeder teveel zijn geboren
zouden de wanden naar mij toebuigen
zouden er metalen stangen door de stilte gaan
ik was de jongen die de brief moest brengen
jij was het meisje dat de brief niet ontving
wachten was vrijwel onmooglijk
wij zijn jong geworden binnen elkaar
de tranen zouden één keer droog zijn geweest
de vader zou één keer levend worden begraven
de vriendschap een bloedend standbeeld
en de pleinen vol bladeren om te vergeten.
Gerrit Kouwenaar, p. 61-63
Thelonious Monk
dit is een straat van parijs
met een arabier in de zon
die langzaam slenterend werkloos
loopt te zijn een 1951-noordafrikaan
ting ting ting in de bleke zon
zonder geluid
dit onder water uitgesproken
vonnis ting ting ting
ternauwernood de oppervlakte rakend
en met een strofe in de franse taal:
je donnerais ma vie
toute entière
pour un petit rire confus et obscène
herinnert aan de dierentuinapen
met mondbekken harige benen
en ronde gladde achterhanden
die gretig alle kleuren willen grijpen wit en zwart
ting ting ting
Simon Vinkenoog, p. 101
Rendez-vous
De wanhoop met hoge hoed en wit gilet en streepjesbroek
Heb ik daareven ontmoet en niet gegroet
Bij elke nieuwe ontmoeting houdt hij zijn schrammen achter
Maar vroeg of later haalt hij zijn schade in
Maar ik lach die arme Mevrouw Vroeg-of-Later vierkant uit
Want
Nu
Zijn van alle vogels vrij de kinderen van de zomer losgelaten
Het gras beweegt het land in duizend vouwen ligt gereed
De straten deinen
En de trams vol wind zijn alle pijpen uit
En ik noem je mijn bruid van dertien jaar
Mijn adem aan de ruit mijn boot mijn kapersbuit
Ik roep je aan en knoop over de huizen en de steden
En de vogelschrikken heen
Nieuwe valstrikken in je gele haar
En jij je laat begaan
Een dezer dagen zal ik aan het Zuidpark
weer uitgeplunderd voor je staan
Wij zullen samen de trappen afdalen
Verblijd de stenen leeuwen strelen
Zeer luid lachen als wij hen zien
Mijnheer de Wanhoop en Mevrouw Vroeg-of-Later
En als zij naderen (want Zij zullen naderen)
Zullen wij Hen met nieuwe heftige gebaren bezweren.
Hugo Claus, p. 36