Hier staan zes gedichten van Ida Gerhardt.
Ida Gerhardt. Foto Letterkundig Museum
Kinderspel
Hij zat nadenkend bij zijn kleine schat,
een doos met schelpen, en met fronsend turen
de namen prevelend zag hij de uren
terug, waarin hij hen gevonden had.
Dagen van open zon, dagen van regen
en vlagen wind, het breken van de zee,
en alle argeloze vreugden, die ermee
verweven waren; tot naar stiller wegen
zijn aandacht boog: het lijnenspel, de kleuren,
het kleine leven dat dit broze bouwde,
het zeediep met het wonderlijk gebeuren
van plant en dier, zoals hij in vertrouwde
verhalen het herlas… en in dit zoet herkennen
nog dieper dalend, sloot hij glimlachend de ogen;
glijdend langs nerf en karteling bewogen
de vingers in een tasten, een gewennen
aan diepste aandacht - Sober spel, omgeven
van een zó grote stilte, dat ook wij gevangen
toezagen, - dan een flitsend even
elkaar aanzien: wij lazen een gelijk verlangen.
Uit de bundel Kosmos (1940)
Geboorte
Wanneer een vers is afgemaakt
en tot zijn eigen vorm gekomen,
dan wordt het èven aangeraakt
en gaat het leven er in stromen.
De kleuren gloeien langzaam aan,
dan komt het aderwerk verschijnen;
de bloedklop doet zijn stuwing gaan
door nerven en vertakte lijnen.
Eén is er, die dit wonder ziet
nog van het eerste waas beslagen:
de maker zelf, die om het lied
zijn pijn en moeite heeft gedragen.
En diep verwonderd, oog in oog
met dit voltooid, bewegend leven,
dankt hij wie hem tot arbeid boog
en zó zijn zegen heeft gegeven.
Uit de bundel Het veerhuis (1945)
Geboorte
Gods liefde op aarde neergedaald
ligt in een stal op stro te slapen.
De stille herders van de schapen
zij hebben het alom verhaald.
De ster staat boven Bethlehem.
De Koningen uit het Oosten vonden
een kind in windselen gewonden
en os en ezel zien naar hem.
Hier slaapt, der wereld toevertrouwd,
die was vóór de aanvang van de tijden,
het kind waarom Maria schreide,
waarover elk de handen vouwt.
Uit de bundel De hovenier (1961)
Pasen
Een diep verdriet dat ons is aangedaan
kan soms, na bittere tranen, onverwacht
gelenigd zijn. Ik kwam langs Zalk gegaan,
op Paasmorgen, zéér vroeg nog op den dag.
Waar onderdijks een stukje moestuin lag
met boerse rijtjes primula verfraaid,
zag ik, zondags getooid, een kindje staan.
Het wees en wees en keek mij stralend aan.
De maartse regen had het ’s nachts gedaan:
daar stond zijn doopnaam, in sterkers gezaaid.
Uit de bundel Vijf vuurstenen (1974)
Genesis
Oud worden is het eindelijk vermogen
ver af te zijn van plannen en getallen;
een eindelijke verheldering van ogen
voordat het donker van de nacht gaat vallen.
Het is een opengaan van vergezichten,
een bìjna van gehavendheid genezen;
een aan de rand der tijdeloosheid wezen.
Of in de avond gij de zee ziet lichten.
Het is, allengs, een onomstotelijk weten
dat gij vernieuwd zult wezen en herschapen
wanneer men van u schrijven zal: ’ontslapen’.
Wanneer uw naam op aarde is vergeten.
Uit de bundel Het sterreschip (1979)
Bekentenis
Ik kan langs vlakke velden gaan,
ik kan op hoge bergen staan, --
ik kan geen ogenblik vergeten
wat kinderen is aangedaan.
Uit de bundel De adelaarsvarens (1988)
Café het Puttertje
Het is een klein en landelijk café,
dat door een stokoud echtpaar wordt beheerd.
Het is er ’s avonds stil. Men praat er niet.
Tenzij er iets opmerkelijks geschiedt:
een schaker die te laat zijn dame ziet
schaak staan. Een plotseling collé.
Men ziet welwillend op bij mijn entree;
ik groet, ik houd mij strikt aan mijn gebied.
Er is een tafeltje gereserveerd.
Eindelijk. Einde van de Odyssee.
Koffie. Denken en werken, ongedeerd.
Uit de bundel De adelaarsvarens (1988)