Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Gewetensnood

Het kamp staat aangetreden om in versteend ontzag voor de Duitse bestie te aanschouwen hoe een gevangene wegens Fluchtversuch met knuppels wordt afgemaakt. Bij wijze van collectieve straf wordt het appèl daarna voortgezet tot in het ondraaglijke. Als de mof eindelijk zijn ’in die Baracken weggetreten marsch, marsch’ heeft uitgekrijst en wij dodelijk moe, smerig, uitgehongerd en vies van onszelf en anderen de barakken binnenstrompelen op onze verdomde klompen, ontmoet ik Wim Zeydner in een depressie die voor hem ongewoon is. Hij is praeses van de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk.

Hij lijkt buiten zichzelf van ellende. Ten slotte kan hij praten. ’Ik had er iets tegen moeten doen. We hebben allemaal werkeloos toegekeken hoe een medemens werd vermoord. Ik ook. Ik heb gebeden voor hem, maar ik had uit de rijen naar voren moeten komen, ik had in naam van God moeten protesteren!’ Anderen, met hun broodkorst, hun jampotdeksel met geroosterde beukenootjes, zijn om ons heen komen zitten. ’Man, je bent gek. Als jij, dominee, je mond had opengedaan, hadden ze jou meteen óók doodgeslagen, en nog vierentwintig erbij. Bek dicht en niet opvallen, hoor, ben je nou belazerd.’ Hij staart ons aan, een gezicht met helderblauwe ogen, een krachtige kin; een nobele man, volkomen bedroefd. ’Wie zegt dat? Wie zegt me of ze mij, ons, iets hadden gedaan als ik mijn plicht had gedaan door te protesteren, gesteund door de onoverwinnelijke macht van Christus achter mij? Misschien waren ze wel afgedropen, de Duitsers.’ ’Ach man, bazel toch niet, dominee, je bent hier nou toch lang genoeg, die schoften deinzen voor niets terug, ook voor jouw God niet, hoor. Je laat het maar. Je zou er ook nog een hoop méér bijlappen, dominee, dus houd je gedeisd.’ Hij geeft het niet op. ’Dat is een menselijke redenering, maar heeft iemand hier het ooit geprobeerd? Is iemand hier ooit naar voren getreden als de moffen bezig waren met moorden, om hun in de naam van God en Jezus Christus te gelasten op te houden? Nee? Hoe kunnen jullie dan met zekerheid zeggen wat je zegt?’ Hij begint weer te snikken. ’Maar ik…ik ben er te laf voor geweest!’

Later, onder vier ogen, en geheel vergeefs, hebben wij geprobeerd hier uit te komen. Toen zei Wim Zeydner tegen mij: ’Misschien… hadden de jongens wel gelijk. Misschien zouden ze mij inderdaad hebben vermoord, en anderen erbij. En wat dan nog, zeg? Is dat een reden om je plicht te verzaken? In de geschiedenis wemelt het van mensen die, in gehoorzaamheid aan hun geweten, met open ogen hun leven hebben geofferd. Maar ik, de praeses van de Generale…’

O, die hoop ellende, die arme, arme dominee! En daarna zei hij, dromerig: ’Wie weet of wij niet te veel waarde hechten aan het mensenleven op aarde, Floris. Is het zo erg als ik mijn leven geef, en dat van anderen erbij, zeg? Gééft God zoveel om mensenlevens, denk je? Het is oorlog, er worden mensenlevens genomen bij tien-, bij honderdduizenden, aan beide kanten. Hechten wij daaraan niet een te grote waarde? Misschien - luister je?’ Ik luister, maar getroffen door een verschrikkelijke gedachte die hij nu, heel zacht, zelf uitspreekt: ’Misschien is het helemaal niet zo erg, al die levens. Wij hangen zo aan onze levens, maar lees eens in de Bijbel. Lees je daar niet dat ons aarde leven niet zoveel waard is? Dat het op iets heel anders aankomt? Heeft ook Christus niet opzettelijk Zijn leven gegeven. Misschien zijn er goddelijke plannen die verre uitgaan boven de waarde van miljoenen mensenlevens…’

Wij aten onze boterham, toen. Een paar weken later werd hij ontslagen. En daarna heeft hij, mijn goede vriend Wim, de kansel weer bestegen om het Evangelie van Christus te prediken. Hij was nu daarvan beter op de hoogte.

Uit: Floris Bakels, Nacht und Nebel, pagina 76,77