Niet alleen in onze tijd maar ook al in de zestiende en zeventiende eeuw hield de psalmberijming de gemoederen bezig. De officieel ingevoerde berijming van Datheen uit 1566 voldeed de enigszins geletterden niet. Marnix van Sint-Aldegonde kwam al snel daarna met een nieuwe berijming, die de gemeenten niet overnamen. Vele andere dichters zouden nog volgen, onder wie ook de Deventer predikant Jacobus Revius.
Foto RD
In 1640 verscheen in Deventer de volgende uitgave: ”De CL. Psalmen Davids, eerst in Nederlantschen dichte gebracht door Petrum Dathenum, ende nu in sin ende rijmen gebetert door Jacobum Revium”. Wat bewoog Revius daartoe?
De dichter had in 1634 zijn werk als revisor van de Statenvertaling afgesloten. Hij had de stellige overtuiging dat de Statenvertaling een vervolg moest krijgen: een nieuwe psalmberijming, gebaseerd op déze vertaling - met het oog op Schriftgetrouwheid.
Geen rijmelarij
In een uitvoerige voorrede, gericht tot de „christelijcke leser ende sanger”, zet Revius zijn bedoeling uiteen. Ook al op het titelblad, want daar staat vermeld dat hij Datheens berijming in „sin ende rijmen” verbeterd heeft. ”Sin” slaat op Schriftgetrouwheid, een zo nauwkeurig mogelijke vertolking van (de bedoeling van) Gods Woord. ”Rijmen”, het tweede kernwoord, slaat uiteraard op het dichterlijk niveau. Revius achtte het dichterlijk niveau van Datheens berijming op diverse punten beneden de maat. Ook in dit opzicht zette hij de lijn van Calvijn voort: Calvijn was zelf begonnen met het berijmen van de psalmen, maar zag spoedig in dat hijzelf te weinig dichterlijke gaven bezat en daarom schakelde hij de dichter Marot in. Psalmen moeten niet berijmd worden door een rijmelaar, maar door een dichter van niveau!
Foto Stichting Musica Sacra
Revius geeft heel concreet aan wat hij in dichterlijk opzicht nastreefde: versregels met een vaste cadans -het metrum-, zonder stoplappen en zonder ingewikkelde zinsbouw. Hij lette ook goed op de zingbaarheid. De psalmmelodieën van het Geneefse psalter zijn ritmisch (in de wandeling genoemd: zingen op hele en halve noten) en Revius had oog voor de juiste verhouding van woord en toon: de hoofdaccenten van woord en zin mogen niet botsen met de hoofdaccenten in de melodie.
Revius kende als predikant heel goed de gevoeligheden van de gemeenteleden die Datheen al tientallen jaren zongen. Hij wilde niet de weg van Marnix opgaan, wiens geheel nieuwe berijming, aldus Revius, „geen smaak heeft kunnen vinden bij de gewone man.” Daarom koos hij voor een grondige „verbetering.” Een verbetering of herziening zou, zo meende hij, de „minste aanstoot” geven.
En zo toog Revius aan het werk. Hij had alle kwaliteiten in huis die nodig waren. Hij kon aan drie fundamentele eisen voor een goede psalmberijming voldoen: Schriftgetrouwheid (aansluiten bij de grondtekst), dichterlijk niveau en muzikaal gevoel.
Psalm 23
Om concreet te maken hoe Revius te werk ging, staat aan het einde van dit artikel Psalm 23 in beide berijmingen afgedrukt (met aangepaste spelling). Bij vergelijking is het duidelijk: Revius heeft heel wat van Datheen gehandhaafd, maar ook heel wat gewijzigd. Wat wijzigde hij en waarom? Er zijn vele redenen te noemen, maar ik beperk me hier tot enkele opmerkingen over dichterlijke uitbreidingen en afwijkingen van de onberijmde tekst.
Wie een psalm berijmt, moet altijd uitbreidingen gebruiken omdat het aantal woorden in de onberijmde tekst niet toereikend is. Cruciaal hierbij is of ze niet strijdig zijn met de Schrift en of ze dichterlijk acceptabel zijn.
Al in de eerste regel gebruiken beide dichters een uitbreiding bij het woord ”herder”. Datheen voegt ”geprezen” toe, Revius ”trouw”. Hier blijkt meteen een verschil in dichterlijke kwaliteit: een „trouwe herder” is veel functioneler en trefzekerder dan een „geprezen herder”. Denkelijk koos Datheen voor ”geprezen” omdat de volgende regel daarop moet rijmen.
Opvallend zijn twee uitbreidingen bij Datheen in regel 5 van het eerste couplet: „die zeer is verslegen” en in regel 6 van het derde couplet: „twelk niet is om verschonen” (=niet in schoonheid te overtreffen). Iedereen kan constateren dat ze niet in de onberijmde tekst staan. Revius gooit ze er dan ook uit. Dat doet hij ook in vrijwel elke psalm met zogenaamde stoplappen: zinloze woordjes die Datheen gebruikte om de regel vol te krijgen of de regels te laten rijmen, zoals ”voortaan”, ”zeer”, ”ook” en dergelijke.
Een laatste voorbeeld dat ik geef ligt op het terrein van de Schriftgetrouwheid. In de slotregels van het derde couplet dicht Datheen: „ik hoop (...) te wonen/ In Godes huis.” Maar zo staat het niet in de onberijmde tekst. Daar staat, en iedereen kan dit nalezen, niet „ik hoop”, maar „ik zal.” En dat is een belangrijk verschil: ”zal” is veel stelliger dan ”hoop”. Datheen doet hier tekort aan de geloofszekerheid van de psalmist. Revius kiest terecht voor ”zal”.
Revius, kortom, is niet alleen de betere dichter maar sluit ook nauwer aan bij de onberijmde tekst. De gegeven voorbeelden zijn met vele uit te breiden.
Gemiste kans
Psalm 23 is bij Revius een van de minst gewijzigde psalmen. Maar bij veel andere psalmen ligt dat duidelijk anders. In de loop van het jarenlange karwei vond een verschuiving plaats: het aantal ingrepen nam toe. Naarmate hij verder in de bundel kwam, wijzigde hij meer dan hij aanvankelijk deed. In zijn voorrede erkent hij dan ook dat de „verbetering” veel ingewikkelder en ingrijpender was dan hij zich „in de aanvang had ingebeeld.”
Een herziening van een bestaande berijming, zo kunnen we concluderen, is zeker geen sinecure.
Revius’ berijming heeft grote kwaliteiten. Toch is hij nooit ingevoerd in onze vaderlandse kerk. Er was zeker waardering, onder meer bij de raad en de classis van Deventer. Er kwam zelfs een tweede editie op de markt. De provinciale synode van Overijssel besloot echter in 1641 Datheens berijming te handhaven. Op zich begrijpelijk, want een besluit tot invoering kon alleen maar genomen worden door een nationale synode en die werd na de Dordtse synode van 1618-1619 niet meer gehouden.
Zo stierf Revius’ psalmberijming een roemloze dood. Gelet op de kwaliteit een gemiste kans.
========================================================================
Psalm 23 van Petrus Datheen en Revius
1, Mijn God voedt mij als mijn Herder geprezen,
Dies zal ik genes dings behoeflijk wezen.
In ’t groene gras zeer lieflijk hij mij weidet,
End aan dat zoet water hij mij geleidet,
Hij verkwikt mijn ziel, die zeer is verslegen,
Om zijns Naams wil leidt hij mij in zijn wegen.
2 Al waar ’t schoon dat ik in ’t dal des doods ginge,
Ende dat hij mij des doods schaduw’ omvinge,
Ik vreze niet, gij zijt bij mij gestadig,
End gij troost mij met uwen staf genadig:
Gij maakt rijk met goeden zeer velerhanden,
Mijn tafel voor d’ogen mijner vijanden.
Petrus Datheen (1566)
Jacobus Revius (1640)