Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: Enny de Bruijn

Op de bres voor de kerk

Jacobus Revius (1586-1658) heeft de eeuwen doorstaan als dichter, vooral dankzij het beroemde vers ”’t En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die U kruisten” dat in de lijdenstijd nog altijd veel geciteerd wordt.

Zelf zag hij echter zijn eigen betekenis op andere terreinen liggen. Meer dan een kwarteeuw lang was hij predikant in Deventer, daarna regent van het Statencollege in Leiden - een instelling voor beursstudenten in de theologie. Zielen winnen voor Christus, dat was het werk waaraan hij de zin van zijn leven ontleende. Bij zijn 350e sterfdag, op 15 november, past een serie artikelen waarin de verschillende kanten van zijn persoonlijkheid belicht worden. Revius komt niet alleen aan bod als dichter, maar ook als predikant en geschiedschrijver, als theoloog en filosoof. En als inspiratiebron voor hedendaagse kunst, wetenschap en vroomheid in de gereformeerde traditie.

Op de bres voor de kerk
Sinds zijn vertrek uit Deventer schrijft dr. Jacob Revius nauwelijks nog poëzie. Zijn tijd besteedt hij nu aan het opleiden van studenten, het vergaderen met hoogleraren en het schrijven van dikke theologische werken in het Latijn. Deze maand verschijnt zijn geschiedenis van Deventer: ”Daventria illustrata”.

Plaats: regentenwoning van het Statencollege, Cellebroedersgracht, Leiden
Tijd: maandag 11 november 1650



Illustratie Jan den Ouden

Het hele land is deze dagen overstuur, en Revius niet minder. „Wie zou niet wenen”, zo begroet hij me al op de drempel, „bij de grote slag die ons getroffen heeft? De Prins is dood, en wij weten niet of er nog een erfgenaam geboren zal worden. Maar geen wonder, wij hebben deze bliksemschicht over onszelf afgeroepen met onze zonden tegen de goedertieren Vader in de hemel.”

Ik knik bedremmeld, terwijl ik druipend op de mat sta. De meid helpt me bij het uittrekken van mijn kletsnatte mantel, die ze zorgvuldig uithangt in de gang. Pas dan lijkt Revius zich de eisen van de wellevendheid te herinneren. De beheersing keert terug, zijn hand strijkt de geleerdentoga glad. Hij verontschuldigt zich en informeert belangstellend of ik een goede reis gehad heb. Het giet de hele dag al van de regen, en dat is niet plezierig als je van de aanlegplaats van de trekschuit naar de Cellebroedersgracht moet zien te komen.

Hij is ouder geworden, Revius. Tien jaar geleden ontmoette ik hem voor het laatst, toen hij nog predikant in Deventer was, muziek maakte en gedichten schreef. Inmiddels is hij opgeklommen tot regent van het Statencollege, een instelling voor beursstudenten in de theologie. Dat lijkt een hele eer, een promotie, maar ik heb gehoord dat het hem in de praktijk niet helemaal meegevallen is. De studenten zijn niet makkelijk, de onderregent zoekt voortdurend ruzie en de filosofie van Descartes wint onherroepelijk terrein.

Ook in zijn persoonlijk leven heeft hij de afgelopen jaren de nodige slagen te verduren gehad. Zijn vrouw Christina is overleden, en bovendien heeft hij een zoon en een dochter verloren. Vier jaar geleden is hij hertrouwd met een predikantsweduwe. Van zijn negen kinderen is alleen de oudste dochter nog in leven, maar zij woont als domineesvrouw in Geervliet. Zijn stiefzoon, de bekende predikant Petrus de Witte, woont trouwens nog verder weg: juist deze zomer heeft hij intrede gedaan in Hoorn.

De meid komt binnen om ons een glas rijnwijn te schenken, een traktatie waarnaar de studenten van het college meestal tevergeefs smachten. Voor hen is bier bij de maaltijd goed genoeg om het zoute pekelvlees weg te spoelen. Of zouden ze stiekem een paar flessen op hun kamer bewaren? Ze kunnen daar in elk geval niet zomaar met vrienden gaan zitten drinken. Geen vreemde studenten op de kamers, is de stelregel - en trouwens ook geen huisdieren, meisjes, wapentuig, speelborden of muziekinstrumenten. Revius is een strenge regent, heb ik me laten vertellen. Hij houdt er de hand aan: vroeg opstaan, bedden opmaken, bidden en Bijbellezen, naar college, studeren, catechismusonderricht volgen, elke dag een halfuur verplicht wandelen en op zaterdag disputeren of andere stijloefeningen doen.

Hoe lastig was het voor u om hier in Leiden een beroemdheid als Festus Hommius op te volgen?
„Ik heb altijd grote waardering voor Hommius gehad, die evenals ikzelf aan onze nieuwe Bijbelvertaling gearbeid heeft. Hij heeft als verdienstelijk regent en begaafd predikant dit college zijn goede naam terugbezorgd. Maar ik moet eerlijk zeggen: de laatste jaren van zijn bewind heeft hij de zaken wat te veel op hun beloop gelaten. De administratie was verwaarloosd, het grote uurwerk kapot, en de bursalen braken de boel letterlijk af: ze sloopten het houtwerk uit hun kamertjes om dat mee naar huis te kunnen nemen. Ik moest dus wel streng beginnen en orde op zaken stellen.”

Is het moeilijk om zo’n grote groep studenten in het gareel te houden?
„Dit is een huis waar veel te straffen valt, en veel te verdragen, waar altijd iets bijgeveegd en schoongepoetst moet worden. Maar wie doet wat hij kan en op Gods zegen wacht, heeft rust in zijn gemoed - dan maakt het niet uit wat de mensen zeggen. Als regent heb ik de opdracht om de bursalen in de eerste plaats tot zelfkennis en kennis van de almachtige God te brengen, om ze op te leiden in de heilige vrees van Zijn Naam.”

Dat is een prachtig uitgangspunt. Toch zijn er de afgelopen jaren de nodige problemen geweest in het Statencollege...
„U doelt waarschijnlijk op de verderfelijke en levensgevaarlijke leer van Descartes, die voor zo veel verdeeldheid gezorgd heeft dat de bursalen hun twisten zelfs met handtastelijkheden gepaard deden gaan. Waar nog bijkwam dat mijn subregent, Heereboord, met zijn cartesiaanse geschriften mijn persoon zonder oorzaak heeft beschadigd en verwond. Ik meende daarop te moeten reageren. Maar de laatste tijd gaat het beter, wij hebben ons tot onderlinge vrede en samenwerking verplicht, en bovendien houden we ons nu aan de traditionele filosofie. De persoonlijke beledigingen zijn vergeven. Toch meen ik nog altijd dat de heilige waarheid verdedigd moet worden tegen de vijanden van de kerk.”

Hadden de regenten niet een beetje gelijk met hun klacht over ’onnutte en hevige boekskes’, zou het de rust niet ten goede zijn gekomen als u zich iets gematigder had opgesteld?
„Toen ik naar Leiden geroepen werd, twijfelde ik er niet aan dat God de Heere, Die mij deze taak heeft opgelegd, mij door Zijn genade ook van de nodige bekwaamheid zou voorzien. Hoe zou ik dan mijn eed tegenover God en de regenten kunnen verantwoorden, als ik niet met alle mogelijke ijver protesteer wanneer ik zie hoe de jeugd verleid wordt? Bedenk eens wat een gevaar er te verwachten is voor de kerken van onze Republiek en van Oost- en West-Indië, als ze predikanten krijgen die zich laten leiden door zulke schadelijke nieuwigheden!”

Wat is er dan zo gevaarlijk aan de filosofie van Descartes?
„Zijn methode is als een sprong in de afgrond. Descartes verheft de twijfel tot uitgangspunt van kennis, en twijfel is verwerpelijk voor wie gelooft. Wie aan alles twijfelt, twijfelt ook aan God en legt daarmee af de nieuwe mens, die vernieuwd wordt tot kennis. Zonder geloof -het tegenovergestelde van de twijfel- is het immers onmogelijk om God te behagen. Wie tot God komt, moet geloven dat Hij is, en een Beloner is dergenen die Hem zoeken. Wij mogen niet van de waarheid afwijken, zelfs niet voor een enkel ogenblik.”

Maar Descartes is toch niet ongelovig?
„Hij lijdt in elk geval aan tijdelijk atheïsme op de momenten dat hij zijn methode inzet. Ik denk overigens niet dat hij zo gelovig is. Vroeger, toen hij in Deventer woonde, zag ik zelfs geen Bijbel bij hem op tafel, alleen maar studieboeken. Ik heb hem gewaarschuwd dat hij ernstig moest nadenken over de vraag of zijn theologie wel zuiver was. Maar hij wist niets beters te antwoorden dan dat hij zich aan de religie van zijn koning hield, en aan de godsdienst van zijn voedster. Iets gefundeerders kwam er niet uit.”

Een paar jaar geleden hebt u zich over een andere theologische kwestie uitgesproken: de strijd om het lange of korte haar.
„Aanvankelijk wilde ik me daar niet in mengen. Moest ik het onderzoek van wijsheid laten schieten om over het háár te gaan knorren en kijven? Waren er voor Gods Kerk geen belangrijker dingen om op te letten? Zou de kwaal niet eerder verergeren dan verbeteren, als we van de haardracht een strik voor het geweten zouden maken? Maar toen het getwist niet ophield, heb ik besloten de kwestie tóch wat nader te verkennen en mijn studenten erover te laten disputeren. Ik denk dat we hier te maken hebben met een zaak die onder de christelijke vrijheid valt, en waaraan we dus niet meteen het gewicht van „goddelijke inzetting” moeten hangen.”

Schrijft u nog wel eens een gedichtje?
„Die bron is opgedroogd. Ik heb de lasten en de lusten van de Dietse poëzie sinds lang terzijde geworpen. Het komt hier niet te pas, ik ben verplicht om me bezig te houden met andere -en betere- zaken.”

Deze maand verschijnt uw standaardwerk over Deventer. Waarom zo veel tijd besteed aan de geschiedenis van één stad?
„Ook al woon ik nu in een verheven oord van wijsheid en deugdzaamheid, toch heb ik de herinnering aan mijn geboortestad nooit uit mijn gedachten kunnen zetten. Deventer verdient het dat wij haar gedenkwaardige geschiedenis voor de ondergang behoeden. Met hoeveel ijver hebben mannen als Geert Grote, Floris Radewijns, Gerardus Zerbolt en Thomas à Kempis het christendom niet geprobeerd te zuiveren van onkruid en wildgroei? Ik geef toe dat ze zich vooral om de zeden bekommerden, en dat ze zich niet durfden afvragen hoe zuiver de leer nog was. Toch is de waarheid van hun geschriften zonneklaar. En daarna, toen de zon van het Evangelie weer in volle glorie opging, behoorde Deventer tot de eerste steden die het licht ontvingen. Steeds weer koos de stad voor het ware geloof, voor de zuivere leer, en voor de zaak van de Prins.”

U bent altijd vurig Oranjegezind geweest, voor u hing de toekomst van de gereformeerde kerk nauw samen met die van het Oranjehuis. Nu, door de dood van de Prins, lijken de staatsgezinden voorlopig aan de macht. Is er nog hoop?
„Wie is zo hard van inborst dat hij onberoerd blijft bij de ramp die het vaderland in verdriet en rouw gedompeld heeft, het verlies van onze Prins, zo jong nog? Zoals Vergilius schrijft: „Hij werd slechts aan de aarde getoond, er verwijlen was hem niet vergund.” Maar Hij die ons geslagen heeft, heeft ook het geneesmiddel in Zijn hand: ik bid dat Hij ons vanuit de hemel een nieuwe Prins zal schenken, een erfgenaam van de voorvaderlijke deugden. Ik bid dat hij mag opgroeien tot heil van de staat en van Gods volk, en dat ons vaderland in oprechte vroomheid en in onverbrekelijke eensgezindheid opbloeit en voorspoedig gedijt, onder Gods zegen.”

U maakt zich zorgen over de toestand in het land en de kerk. Bent u met het klimmen der jaren pessimistischer geworden?
„Toen ik jong was, zag ik slechts vooruitgang. Ik dacht dat onze ouders het beter hadden dan onze grootouders, en dat het onszelf nog beter zou gaan. God was met de Nederlanden, en Hij liet de kerk bloeien. Maar vandaag ben ik minder zeker. Ik heb veel verliezen geleden, de afgelopen jaren. Polyander heb ik beweend, en l’Empereur, en Spanheim. Een voor een zijn ze aan de faculteit ontvallen, en nu kan onze academie niet anders dan smekend de handen uitstrekken tot Christus, in voortdurend gebed. Als Hij ons niet bijstaat, dreigt het gevaar dat Leiden in de toekomst geen steunpilaar van de gezonde leer meer is.”

Behalve uw collega’s verloor u ook vrouw en kinderen. Binnen drie dagen stierven uw vrouw en uw dochter Cornelia. Acht van uw negen kinderen zijn inmiddels overleden. Hoe kan een mens dat allemaal overleven?
„Wij zijn schuldig te dragen wat God ons te dragen geeft. Dat zegt de kloeke geest - maar het ellendige vlees wil het niet geloven, wanneer het lichaam schreeuwt van smart. Maar ik vind vertroosting in Gods Woord: daar hoor ik Zijn stem, daar ruisen Zijn voetstappen. Daar verkwikt Hij mij met de wind van de Heilige Geest, die troost geeft aan alle harten die in brandende droefenis verstikt zijn. Hij helpt de ellendige, Hij verlicht de zwakke ziel, Hij stelpt de grootste druk.”

Vindt u het erg om ouder te worden?
„Het leven is niets, een zucht, een droom, een windvlaag. Maar het verwachten van de dood bedroeft mijn hart niet, omdat ik al zo veel doden geproefd heb: het kind is gestorven, de jonge man, de man in de kracht van het leven. We sterven vanaf het begin, en het eind van alle ellenden is geen dood, maar slechts de laatste van een reeks doden. Dan keert het aardse terug naar de aarde, in zoete slaap, terwijl de geest in volle zaligheid de rust mag genieten. Als ik, ontwaakt door Christus’ stem, het nieuwe Jeruzalem aanschouw -dat Hij geeft aan wie in Zijn vreze leeft-, dan zal Hij mij leiden in Zijn rijk, en geen dood kan mij nog van Hem scheiden.”

Alle uitspraken van Revius zijn ontleend aan zijn eigen geschriften, al brengt de insteek van een gefingeerd gesprek enige kleuring mee.