Jeruzalem staat tegenover Babylon, de stad van God tegenover de stad van de aarde. In de lijn van Augustinus schrijft Pieter Nouwen: „De wereld van de gelovige is een andere dan die van de ongelovige”. Zijn onlangs verschenen roman ”Het negende uur” waarvan binnenkort een tweede druk verschijnt- beschrijft de twee werelden, die de auteur beide uit ervaring kent.
Pieter Nouwen (1949) werd rooms-katholiek opgevoed, was twintig jaar atheïst en vond later zijn diepste overtuiging in de Geloofsbelijdenis van Nicéa verwoord. Hij hecht grote waarde aan traditie en geschiedenis, is thuis op het gebied van kunst en filosofie, werkt als journalist vooral voor bladen in de bedrijfseconomische sector en schrijft romans waaruit een christelijk wereldbeeld spreekt. Over zijn veelzijdigheid merkt hij echter zelf in alle bescheidenheid op: „Ik voel me op geen enkel terrein expert, behalve misschien als het gaat over het schrijven van een behoorlijke tekst”.
Nouwen woont in het Overijsselse dorpje Nederland, in een huis op een terp, aan een weg van water. Een groot deel van zijn tijd brengt hij door achter de computer. „Soms heb ik het gevoel dat ik als broodwinning liever iets anders zou doen. Nu gebeurt het dat je eerst een paar artikelen voor je werk schrijft en dan moet je weer achter datzelfde ding verdergaan met je boek. Overigens is het schrijven van journalistieke verhalen voor mijn gevoel toch iets heel anders dan het maken van een boek - hoewel het allemaal via dezelfde pc gebeurt”.
Sporen in de sneeuw
„Al heel vroeg had ik de ambitie om te schrijven, maar daar hebben wel meer mensen last van. Tijdens mijn schooltijd heb ik enige literaire pogingen gedaan, maar toen ik daarna bij Elseviers Weekblad ging werken, had ik in mijn werk de kans om mooie, journalistieke verhalen te maken. Ik had wel eens gehoord: als je alles wat écht grote wereldliteratuur is, wilt lezen, heb je al driehonderd jaar nodig. Dan dacht ik: Ach, zal ik daar nog iets aan toevoegen?”
Op een gegeven moment liep het bij Elseviers Weekblad echter scheef. Na een vervelende periode is Nouwen er uiteindelijk vertrokken. „In die tijd ben ik, onder het motto ”Wat leidt meer af dan het lezen van een boek? Het schrijven van een boek!” begonnen aan mijn eerste detective: een verhaal dat zich hier in het dorp afspeelt, met sporen in de sneeuw en dat soort dingen. Het manuscript ervan ligt nog steeds in mijn kast. Wie weet, doe ik er nog eens iets mee.
De verhalen van ”De god in de machine” (1991) kwamen er zomaar achteraan. Het duurde even, voordat ik een uitgever had gevonden, maar in de tussentijd had ik de gelegenheid om de tekst voortdurend bij te schaven. Er zijn altijd dingen die je leren moet, dat geldt ook voor verhalen schrijven”.
Publiek
Ondanks het feit dat Nouwens boeken verschijnen bij de niet-christelijke uitgeverij Thoth, trekken ze de aandacht in de christelijk-literaire wereld. „Het is nooit mijn bedoeling geweest om een exclusief christelijk publiek aan te spreken. Dat mijn latere boeken steeds meer christelijke elementen zouden bevatten, kon ik destijds absoluut niet voorzien. Ik wist zelf niet in welke richting ik me zou ontwikkelen. In elk geval probeer ik mijn verhalen zo in elkaar te zetten dat ze voor iedereen leesbaar en begrijpelijk zijn. Ze bevatten weliswaar elementen die misschien enig religieus inzicht behoeven, maar ik heb uit reacties gemerkt dat ook niet-christenen door het verhaal meegenomen kunnen worden”.
In uw boeken staan de werelden van geloof en ongeloof tegenover elkaar. Is er dan wel begrip mogelijk?
„Dat hoop ik. Het is een probleem dat me intrigeert. Als puntje bij paaltje komt, kun je elkaar op grond van rationeel-filosofische argumenten nooit naderen. Ik heb wel dergelijke gesprekken gevoerd, maar in de religieuze leefwereld spelen andere dingen een rol dan alleen wetenschappelijk-filosofische argumenten. Dat accepteert een niet-gelovige niet. Dan houdt het gesprek op”.
Daarom bereikt u de ander liever via uw romans?
„Ja, zo zou je dat kunnen zeggen. Ik heb de neiging te denken dat ik alleen in de vorm van een roman iets van een wereldbeeld kan laten zien, dat op een andere manier niet valt uit te leggen. In mijn boeken staan het niet-religieuze en het religieuze wereldbeeld telkens weer tegenover elkaar. Ik schrijf erover, omdat ik beide werelden ken. In de niet-religieuze mens zie ik dingen van mezelf, die ik nu associeer met een zekere mate van onvolkomenheid. Daarmee wil ik overigens niet zeggen, dat ieder die niet gelooft, achterlijk is, zoals sommige ongelovigen van christenen beweren. Maar ik heb wel het gevoel dat de niet-religieuze wereld een incomplete wereld is”.
Schuld en genade
„Zelf ben ik met een religieus wereldbeeld opgegroeid. Op m’n dertiende, veertiende jaar hield dat op. Toen heb ik twintig jaar lang vol overtuiging niet-, zo niet antireligieuze opvattingen gehuldigd. Ook dat is voorbijgegaan. Waarom en hoe? Dat kan ik niet in een paar losse zinnen samenvatten. Ik zou nooit recht kunnen doen aan wat er in werkelijkheid gebeurd is. Het gaat om zo’n gecompliceerd proces... Als ik er nog een keer iets over zeg, doe ik dat in boekvorm”.
Hebt u die omkeer ervaren als een teruggrijpen op het religieuze wereldbeeld uit uw kinderjaren?
„Er zijn wel elementen die terugkeren. Maar een volwassene ik hoop dat ik enigszins volwassen ben geworden, zonder de sloomheid die daar soms bij schijnt te horen- heeft op intellectueel niveau veel meer te verhapstukken. Bovendien zijn er heel andere dingen aan de orde. Ik had er als kind bijvoorbeeld geen idee van, hoe belangrijk het besef van schuld en genade in je leven kan worden”.
In ”Het negende uur” ondergaat hoofdpersoon Edward Schneider die slechts voor zichzelf heeft geleefd- na zijn dood verschillende gewaarwordingen. Hij ziet wat er met zijn lichaam gebeurt, maakt de eerste uitvoering van de Matteüspassie mee en ervaart een kruisiging op Golgotha. Is er voor hem nog genade?
„Eigenlijk weet ik dat zelf niet goed. Ik had wel sterk het gevoel: Edward Schneider moet leren zich schuldig te voelen. Daarom kan hij niet verder komen dan bladzij 26 van de Matteüspassie. Maar hij moet op bladzij 27 terechtkomen: ”Ich bin’s, ich sollte büssen, an Handen und an Füssen gebunden in der Höll. Die Geisseln und die Banden, und was du ausgestanden, das hat verdienet meine Seel”. Door zijn kruisigingservaring lijkt hij het vermogen daartoe te hebben gekregen”.
Zelfs nog na zijn dood?
„In die zin ben ik misschien schatplichtig aan de katholieke traditie. Mij interesseert de gedachte dat er een soort vagevuur is tussen hemel en hel. Of dat bestaat, weet ik niet. Dat weet niemand. Maar ik heb me bewust niet willen uitspreken over de manier waarop Gods gerechtigheid wordt geëffectueerd”.
Kuiterts en Ter Lindens
Hoewel u destijds opgroeide in een rooms-katholiek gezin, neigt u momenteel meer naar het protestantisme?
„Cultureel gezien is mijn achtergrond katholiek van aard. Dat gaat verder dan alleen de leer. Oorspronkelijk kom ik uit Brabant, vandaar bepaalde zuidelijke trekken. Ik heb bijvoorbeeld de neiging om heel barok te gaan schrijven; daar moet ik voor oppassen. Mijn protestantse sympathieën zijn hier in het noorden ontstaan. Ik ben een keer met iemand naar de Hervormde kerk gegaan en er later nog eens teruggekomen. Daar preekte dr. Hans Nobel. Met hem en zijn echtgenote zijn mijn vrouw en ik heel goed bevriend geraakt en hij heeft er in verschillende opzichten voor gezorgd dat we gastlid in de Hervormde kerk zijn geworden. Aan hem is mijn laatste boek opgedragen: ”In warme vriendschap, wegens raad der ziel”.
Nog steeds stel ik in het katholicisme de liturgie op prijs: de muziek, de beeldende kunst, het ritueel zelf. Alles wat er in het esthetisch vermogen van de mens ligt, komt aan de orde. In de Reformatie waardeer ik het belang van het Oude Testament waar ik nauwelijks notie van had- de zorgvuldige omgang met het Woord en de schoonheid ervan. Daarmee wordt overigens soms wel heel losjes omgegaan. Ik ben een verklaard tegenstander van het herschrijven van Bijbelteksten; ik vind het ongelooflijk dat het gebeurt! Vorm en inhoud zijn zo onlosmakelijk met elkaar verbonden... Als het over een tekst van Shakespeare ging, zou niemand het in zijn hoofd halen, waarom dan bij Jesaja wel? En het zijn geen heidenen die zich bezighouden met het weggooien van de traditie, maar mensen die zich christen noemen: de Kuiterts en de Ter Lindens.”
Nicéa
Hoe belángrijk is traditie?
„Heel belangrijk. Het vervelende is alleen: als je het over traditie hebt, denken mensen onmiddellijk aan verstarring. Ik denk dat de traditie zo rijk is, dat die je toestaat om er dynamisch mee om te gaan. Dat kun je zien aan de manier waarop het christendom allerlei discussies overleeft. Veel mensen hebben het gevoel dat het christelijk geloof niet mogelijk kan zijn op grond van natuurwetenschappelijke argumenten. Dat is een gedachte uit de achttiende, negentiende eeuw die nu zo langzamerhand bij de goegemeente is doorgedrongen. Het beeld van de huidige wetenschap zou het juist gemakkelijker moeten maken om het christelijk geloof zoals ik dat zie- aan te hangen”.
Hóe ziet u dan het christelijk geloof?
„Centraal staat voor mij, wat verwoord is in de Geloofsbelijdenis van Nicéa. Dat is een belijdenis die in alle tijden door alle kerken is aanvaard en die is gebaseerd op het feit dat mensen God uit de Bijbel kunnen kennen. Dat geloof wordt door de natuurwetenschappen van dit moment in het geheel niet verboden. Het christendom is dynamisch genoeg om alle discussies op dit punt te overleven”.
”Het negende uur” beschrijft twee kunstenaars: de christen Bach en de agnost Schneider. Is het in de twintigste eeuw nog mogelijk een kunstenaar als Bach te zijn?
„Tot het eind van de vijftiende eeuw had iedereen in Europa een christelijk wereldbeeld. Er zijn in die tijd ongelooflijk mooie dingen gemaakt. Dat kunst en christeli`jk geloof elkaar zouden bijten, is dus kletskoek. Sinds de zestiende eeuw is het empirisch wereldbeeld echter een steeds grotere rol gaan spelen. Toen heb je verschillende sporen gekregen, waaronder één spoor van mensen die in de traditie van het christelijke wereldbeeld prachtige dingen hebben gemaakt. Van Shakespeare weet ik niet of hij persoonlijk zo gelovig was, maar zijn wereldbeeld is middeleeuws, neo-platoons. Hij beschrijft de goddelijke en duivelse krachten en de mens daartussen. Dat levert de dramatiek op, waardoor Shakespeare naar mijn idee de grootste schrijver kon worden die er ooit heeft rondgelopen”.
Bach
„In onze eeuw is het niet-gelovige spoor in Nederland kennelijk zo dominant geworden dat je ineens van christen-kunstenaars moet gaan spreken. Bach noem je geen christen-componist en Rembrandt geen christen-schilder. Maar in onze tijd moet je uitleggen waarom je uitgaat van een christelijk wereldbeeld. Eigenlijk is dat een heel vreemd verschijnsel.
Waar het uiteindelijk in de verhouding tussen religie en kunst over gaat, is de vraag naar de menselijke autonomie. De discussie daarover ontstond in de Renaissance maar kwam pas aan het eind van de achttiende eeuw goed op gang. Vóór die tijd zagen kunstenaars hun gaven als een geschenk van God. Ik ben ervan overtuigd dat Bach die gedachte had: hij zette onder bijna al zijn werken ”Alleen God zij de eer”. Zelfs Beethoven had het nog over gekregen inspiratie, al werd hij door zijn tijdgenoten al gezien als de autonome schepper. Daaruit is de romantische gedachte van de kunstenaar die zich van God noch gebod iets hoeft aan te trekken, ontstaan. Wagner zie ik daarvan als de personificatie. Iedereen vindt Edward Schneider, de hoofdpersoon van ”Het negende uur”, zeldzaam antipathiek. Zo goed als niemand heeft echter in de gaten dat hij bijna helemaal naar Wagner is gemodelleerd, die nog steeds als een hogepriester van de autonome kunst wordt vereerd”.
Minderwaardige kunst
Als kunstenaar schaart u zich in een grote traditie met het slot van uw boek, waarin u ñet als Bach- de letters van het Soli Deo Gloria hebt verwerkt.
„Ja, misschien doet dat wel wat hoogmoedig aan... Overigens zou ik niet willen beweren dat ik direct door de Geest geinspireerd ben. Dat laatste hoorde ik onlangs iemand van zichzelf zeggen, maar als je dan ziet wat de betrokkene maakt... Ik dacht: ik vind jouw werk niet best! Maar ik geloof en in die zin ben ik het eens met iemand als Bach- dat datgene wat je kunt doen een gave van God is. Het is niet nodig die opvatting overboord te gooien ten gunste van een curieus, hoogmoedig idee over autonomie. Integendeel: voor onze samenleving is het van het grootste belang dat de gedachte dat de mens níet autonoom is, nog steeds uitsproken wordt. Kunst waaruit een christelijk wereldbeeld spreekt, is volstrekt geen minderwaardige kunst”.
Meer-waardige kunst misschien? Een van de personen in uw roman, de dirigent Agincourt, zegt over de Matteüspassie dat Bach ”dit geniale werk zonder de genade van zijn geloof nooit (had) kunnen maken”.
„Ik zie geen directe relatie tussen het gehalte van de religieuze inhoud en de kwaliteit van een kunstwerk. Veel niet-religieuze literatuur kan hoogwaardig zijn, terwijl boeken die overlopen van vroomheid niet waardevol hoeven te zijn. Ik probeer zelf een zo goed mogelijk verhaal te schrijven; dat ambachtelijke aspect moet je in orde hebben. Maar als je niet kunt schrijven en je wilt toch de medemens bekeren, dan moet je andere manieren zoeken. Het is wél zo, dat in grote literatuur altijd grote levensvragen een rol spelen. De vraag naar God is een wezenlijke vraag, maar ook het onvermogen om in God te geloven kan grote kunst opleveren. Dat zie je in ”Die Winterreise” van Schubert en Müller”.
Geschiedenis
Is het belangrijk om als schrijver de geschiedenis van de kunst te kennen?
„Zelf heb ik grote belangstelling voor de kunsten: literatuur, beeldende kunst, in het bijzonder muziek, maar ook voor filosofie en geschiedenis. Wij zijn natuurlijk de resultante van wat in het verleden is gebeurd. Je moet het verleden kennen om meer over jezelf te weten te komen. Maar tegenwoordig zie je allerlei mensen rondlopen die echt geen idee meer hebben van waar ze vandaan komen. Dat mét het verdwijnen van het christendom in Nederland ook de cultuur-historische belangstelling verdwijnt, vind ik een beangstigende ontwikkeling. Er ontstaat een cultureel vacuüm waarin allerlei onzin de kop opsteekt. Op alle terreinen van de kunst heerst vaak een lege treurnis, waarin alleen de vorm en de mate van shockeren nog van belang is”.
Bent u pessimistisch over de toekomst?
„Ja. Ik heb een plan voor een boek, waarin ik wil vertellen waarom. De milieuproblematiek speelt een belangrijke rol, maar ook de vreemde collectivisering van de samenleving en het verdwijnen van het geschreven woord. Als er één ding is waarover de kerken zich zorgen zouden moeten maken, dan is het dat! Het geschreven woord kan de traditie vernieuwen, doordat het de mogelijkheid in zich draagt om telkens anders te worden geïnterpreteerd... Dat kan niet met een film of iets dergelijks. Ik heb het gevoel, dat er ergens in de achttiende eeuw een paar enorme vergissingen zijn gemaakt, waar we nog steeds voor moeten boeten”.
Geloofswaarheden
Ook bij het geschreven woord is toch niet elke willekeurige interpretatie mogelijk?
„Nee, maar je moet altijd beseffen dat je waarneming beperkt is. Op deze wereld is er op geen enkele manier zekerheid. Twijfel staat niet tegenover waarheid, maar tegenover overtuiging. Je kunt de overtuiging hebben dat de waarheid van de godskennis in de Bijbel aanwezig is, maar geloofswaarheden heten niet voor niets zo! Het gaat daarbij toch om andere waarheden dan de controleerbare waarheid of het al dan niet regent. Ik denk dat het christelijk geloof ervan uitgaat dat God gekend wil worden en dat Hij ons de mogelijkheid heeft verschaft om afdoende te worden gekend. Onze leefwereld valt echter niet samen met alles wat kenbaar is. Zoals bijvoorbeeld een hond slechts een deel van onze werkelijkheid kan kennen, zo kan ik me voorstellen dat de wereld zoals wij die zien een onderdeel is van de complete wereld zoals enkel God die kan kennen. We kunnen signalen uit Gods complete wereld opvangen, op grond waarvan we ons leven richting kunnen geven, maar we kunnen nooit de hele waarheid kennen. Dan zouden we aan God gelijk zijn”.
Lees meer over Pieter Nouwen in dit dossier.