Vanouds staat de gereformeerde gezindte argwanend tegenover allerlei vormen van cultuur. Afstand nemen van films, of de confrontatie aangaan? Boeken en muziek voor eigen kring ontwikkelen, of proberen in gesprek te blijven met de wereld? Bij alle geworstel met dergelijke vragen kan het helpen om onderscheid te maken tussen hoge en lage cultuur. Daarmee komt het debat tussen cultuurmijders en cultuurwijders minder op scherp te staan.
Vroeger was het beeld heel duidelijk: je had twee soorten mensen. De ene soort hield van smartlappen en Bouquetreeksromans, van kitscherige beeldjes in de vensterbank en het zigeunermeisje met traan aan de wand. De andere -veel zeldzamer- soort trok daar zijn neus voor op, las de Russische klassieken, deed zijn kinderen op vioolles, nam een abonnement bij de Koninklijke Schouwburg en keek met een geleerd gezicht naar abstracte kunst.
Vandaag is het echter niet zo simpel meer. Intellectuelen bekennen met een gerust hart dat ze verslaafd zijn aan thrillers, aan soapseries, aan voetbalwedstrijden of aan Frans Bauer - allemaal uitingen van lage cultuur, die vroeger ”not done” waren. Maar het is tegenwoordig juist ouderwets en achterhaald om zo’n scherpe scheiding aan te brengen: je ontleent geen status meer aan een elitaire houding ten opzichte van kunst, maar juist aan het zo veel mogelijk ”jezelf zijn” - en dat betekent dat je op z’n tijd zowel van elitaire kunstwerken als van massacultuur kunt genieten. Of niet.
Subcultuur
Dat laatste besef is in de gereformeerde gezindte nog niet zo doorgedrongen, lijkt het wel. Daar liggen de zaken anders. Als het over hoge kunst gaat, is er onder orthodoxe christenen geen afzonderlijke traditie: Sweelinck en Huygens en Rembrandt -graag geannexeerd- passen in een veel bredere cultuurstroom dan die van de smalle gereformeerde gezindte, die horen gewoon thuis in de canon van heel Nederland.
Daartegenover is er, op het veel bredere terrein van de lage kunst, sprake van een geheel eigen subcultuur: romans van Francine Rivers en Lynn Austin, muziek van Martin Mans en Karel Bogerd, gedichten van Nel Benschop, dvd’s van ”Heidi” en ”Het kleine huis”, cursussen aquarelleren, kleding van Rosedale of College Style, en -al naargelang de ’ligging’- psalmzangdagen, opwekkingsliederen of liedjes van Elly & Rikkert. Allemaal verschijnselen die totaal onbekend zijn buiten de wereld van de gereformeerde gezindte, maar waaraan de buitenwereld soms even komt snuffelen op de Wegwijsbeurs.
Intussen durft de kleine intellectuele voorhoede niet goed toe te geven dat het best leuk kan zijn om een boek van Bodie Thoene te lezen of een concert van een refokoor te bezoeken. Kunstzinnig onderlegde christenen lijken zich daarvoor een beetje te schamen, die schermen liever met Helmantel, met Achterberg, met Bach of Revius of Pascal. Of, als het dan echt moet, die lage cultuur, dan toch liever die van buiten de eigen kring - een detective van Baantjer of een cd’tje van André Hazes, want kneuterig willen we niet zijn.
Soms vraag je je af hoe dat komt. Waarom ervaren veel mensen uit de gereformeerde gezindte nog altijd een spanningsveld tussen hoge en lage cultuur? Heeft dat iets te maken met een achterstand op het gebied van kunstzinnige ontwikkeling? Komt het doordat in een gereformeerd wereldbeeld alles een morele lading heeft en ”zomaar genieten” eigenlijk niet kan? Of komt het doordat lage cultuur in christelijke kring per definitie gekoppeld is aan een subcultuur die bij de buitenwereld de nodige bevreemding wekt? Hoe dan ook, het blijft een interessante vraag welke aanknopingspunten beide soorten van cultuur voor het christendom te bieden hebben.
Kritische houding
Maar misschien is het niet handig om uit te gaan van het onderscheid tussen hoge en lage cultuur, gezien het feit dat de grenzen tussen die twee steeds meer vervagen. Misschien is het veel beter om onderscheid te maken in verschillende soorten lezers, kijkers en luisteraars. Aan de ene kant heb je de gemakzuchtige consument, die alles klakkeloos slikt wat hem voorgezet wordt, aan de andere kant de kritische beschouwer die nooit genoegen neemt met de oppervlakte alleen, die wil doorgronden en beoordelen en afzetten tegen de eigen levensbeschouwing.
Daarmee wordt het cruciale punt niet de kwaliteit van boek, schilderij of muziekstuk op zichzelf, maar de houding van de gebruiker. Een kritiekloze lezer kan zelfs van de hoogliteraire Vondel klakkeloos allerlei vrouwvijandige ideeën overnemen. En andersom kan een kritische lezer zelfs via de feel-good-romannetjes van Leni Saris allerlei wezenlijke vragen aan de orde stellen: waarom vinden zo veel vrouwen het leuk om dit soort boeken te lezen, aan welke behoeften en verlangens komen ze tegemoet, welke patronen vallen erin te ontdekken?
Toch is daarmee niet elk onderscheid weggevallen. De verhalen van Leni Saris geven op zichzelf weinig aanleiding tot bezinning, die leiden eerder tot gezwijmel bij ideaalbeelden: ze roepen een simpele wereld op waarin alle mannen machtig en sterk zijn, en alle meisjes mooi. Terwijl Vondel zijn lezers gewoon niet de kans geeft om er simpele ideaalbeelden op na te houden: „Dus sleept de wellust van een ogenblik, een uur, een lange keten na van rampen en verdrieten…”
Conclusie: hoge cultuur -waarvoor je kennis nodig hebt, waarvoor je moeite moet doen- is op zichzelf genomen bruikbaarder dan lage cultuur, wanneer je wilt nadenken over de mens, de wereld en de tijd waarin we leven.
Doordenken
De vraag is natuurlijk: moet dat dan per se, piekeren over levensvragen? Waarom niet gewoon genieten van schilderijen, boeken en muziek, zonder al te veel te hoeven nadenken? Waarom geen ruimte voor simpele verstrooiing, onschuldig vermaak?
Natuurlijk is dat precies de reden waarom de gereformeerde gezindte een eigen subcultuur heeft ontwikkeld. Wie vanuit de amusementshouding met cultuuruitingen wil omgaan, kan als christen niet deelnemen aan alles wat er op dit gebied in de ’buitenwereld’ gebeurt. Dus schept hij zijn eigen, verantwoorde teksten, beelden, klanken - en dat daarmee het gesprek met andersdenkenden onmogelijk wordt, neemt hij voor lief.
Op zichzelf is dat natuurlijk heel legitiem. Maar het probleem lijkt me dat cultuuruitingen altijd, zichtbaar of onzichtbaar, iets willen zeggen over het leven zelf, en dat een christen dat gewoon niet kán zonder de dingen echt te doordenken. Het probleem zit eigenlijk al in het christelijk geloof op zichzelf, waaraan je geen recht kunt doen met al te oppervlakkige teksten en beelden. Natuurlijk is dat laatste niet erg als je gewoon niet meer in je hebt, maar het is wél erg als het voortkomt uit gemakzucht, en nog erger als je het dan ook nog kunst noemt. Misschien is het in zulke gevallen dus beter om het geloof er maar helemaal buiten te houden. Maar of dat kan, als je bedenkt dat geen enkel terrein van het leven neutraal is?
Bij cultuuruitingen van seculiere aard ligt de zaak duidelijker: een christen kan zich de houding van klakkeloos amusement daarbij eenvoudig niet veroorloven. Tegelijkertijd moeten we nuchter beseffen dat niet elke christen qua karakter en ontwikkeling in staat is tot die andere, kritische houding. Heel pragmatisch geredeneerd: wie een atheneumdiploma op zak heeft, een wetenschappelijke studie volgt of jongeren begeleidt, wordt geacht op een wat abstracter levensbeschouwelijk niveau te kunnen kijken en discussiëren dan de gemiddelde bouwvakker of bejaardenverzorgster.
Daarom is het heel goed als in de bovenbouw van havo en atheneum allerlei eigentijdse cultuuruitingen -muziek, kunst, film, toneel, literatuur- behandeld worden. Op die manier kunnen christelijke docenten hun leerlingen laten zien hoe je daar kritisch over kunt nadenken, en hoe je de discussie met andersdenkenden kunt aangaan. Maar voor vmbo-leerlingen werkt een andere benadering waarschijnlijk veel beter: wijzen op het onchristelijke karakter van veel films en muziek, en desnoods volledig afstand nemen van dergelijke seculiere cultuuruitingen.
Onderwijs
Dat is overigens precies wat alle grote denkers uit de christelijke traditie doen: de confrontatie met cultuuruitingen nadrukkelijk koppelen aan het onderwijs. Het werkt al zo in de tijd van de kerkvaders -vanaf het begin heeft de kerk de (heidense) klassieken aanvaard als grondslag voor het onderwijs- en het blijft zo bij de vertegenwoordigers van Reformatie en Nadere Reformatie. Veel predikanten uit de zeventiende eeuw verzetten zich heftig tegen allerlei vormen van toneelspel, maar één vorm staan ze oogluikend toe: het toneelspel van studenten op de Latijnse School.
Voetius waarschuwt de eenvoudige gemeenteleden tegen kermis en dans, en tegen het lezen van allerlei avonturen- en liefdesverhalen. Maar tegelijkertijd stimuleert hij zijn theologiestudenten tot het lezen van de komedies van Aristophanes, niet zozeer vanwege de erotische passages daarin, maar vanwege taalelementen die bij de studie van het nieuwtestamentische Grieks van pas zouden kunnen komen. Met een beroep op de kerkvaders -„zij laakten het misbruik van de kunsten en wetenschappen, maar prezen de zaak zelf”- verdedigt hij zelfs de waarde van de voorchristelijke poëzie, de klassieke mythologie en de heidense welsprekendheid en geschiedschrijving.
Daarmee komt meteen het debat tussen cultuurmijders en cultuurwijders veel minder op scherp te staan. Je kunt niet spreken over ’de’ houding van ’de’ christen ten opzichte van ’de’ film of ’de’ literatuur. Die houding is immers voor een deel afhankelijk van je situatie. Cultuurmijding werkt het best op het terrein van de consumptie van vooral de lage cultuur. Cultuurwijding wordt mogelijk bij het omgaan met, doordenken van en reageren op vooral de hoge cultuur. Het hangt er maar van af waar je roeping ligt.
Amerikaanse romans Veel romans in de christelijke boekhandel zijn van Amerikaanse snit. Vaak naar een vast patroon gesneden -hét kenmerk van lage cultuur- maar toch ook met een duidelijke christelijke boodschap. Daarmee vormen ze een mooi voorbeeld van het feit dat die twee elkaar niet goed verdragen.
Als je deze romans gewoon als fictie beschouwt -man en vrouw krijgen elkaar na de nodige verwikkelingen- is er niets aan de hand. Je herkent het patroon, en je piekert er niet over om te denken dat het echte leven zo in elkaar zit. Maar wat doe je wanneer zo’n nogal sprookjesachtig patroon ineens gepresenteerd wordt als een soort blauwdruk van ”Gods plan” in het leven van heel gewone mensen? Van het christelijk geloof kun je toch niet zeggen dat het niets met het echte leven te maken heeft? Aan de ene kant hebben deze verhalen dus geen enkele pretentie, passen ze gewoon in het stramien van ”onschuldig vermaak voor de doorsneelezer”. Maar aan de andere kant pretenderen ze juist niets minder dan houvast te bieden voor het leven zelf. En dat gaat niet goed samen.
Psalmen of opwekkingsliederen
Veel liturgische discussies zijn te herleiden tot het onderscheid tussen hoge en lage cultuur. Dat wordt bijvoorbeeld heel mooi zichtbaar in het debat over het nieuwe Liedboek: de liturgische stroming gaat voor traditie en artistieke kwaliteit, andere stromingen zoeken juist aansluiting bij „wat de mensen graag zingen.” Dat laatste past natuurlijk het meest bij het idee dat het huidige klimaat beheerst: datgene is goed of mooi wat de meeste mensen goed of mooi vinden.
Daarom is het maar goed dat de gereformeerde gezindte zo hecht aan de psalmen - zij het dan misschien vooral uit traditionalisme, en minder vanuit overwegingen van smaak. Het probleem met „wat de mensen mooi vinden” is immers dat het zo snel veroudert. Lage cultuur doorstaat de tijd niet - terwijl het christelijk geloof toch juist bij uitstek een zekere tijdloosheid zou moeten uitstralen. Lage cultuur heeft ook geen diepere lagen, en is dus snel uitgeput. Vergelijk dat met de rijkdom van de Bijbel zelf, waarin altijd weer nieuwe betekenissen zichtbaar worden. Niet voor niets heeft God Zijn eigen Woord laten optekenen in de vorm van de allerhoogste literatuur.
Onderwijs en traditie
Onderwijs moet leerlingen oefenen in het omgaan met cultuurverschijnselen. En het is een feit dat hoge cultuur zich beter leent voor een gesprek over tijdgeest en levensbeschouwing dan lage cultuur. Bovendien is hoge cultuur geschikter om een brug te slaan over de grenzen van de eigen kring heen.
De moeilijkheid is alleen dat je, om hoge cultuur te kunnen begrijpen en waarderen, kennis en ervaring nodig hebt. Je moet iets weten van de traditie, anders zegt het je allemaal niets. Maar die kennis en ervaring krijg je niet vanzelf, daar moet op gestudeerd worden. Daarom is het -juist vanuit christelijk perspectief- jammer dat er de laatste jaren zo gesnoeid is in de literatuurlessen, het geschiedenisonderwijs en het ”lezen voor de lijst”.
Tegelijkertijd zijn er ook hoopgevende signalen: de canon is terug in de geschiedenislessen, de vakken ckv en kcv bieden extra mogelijkheden tot kennismaking met kunst en traditie, en algemeen klinkt de roep om meer feitenkennis. Laten we hopen dat die trend doorzet, zodat de hoge cultuur zo toegankelijk mogelijk blijft.