In dit gedeelte uit Bint wordt geschreven over het oproer.
HET OPROER
Bint vertelde van zichzelf heel weinig. Of hij wat nu kwam voorvoelde of wist werd niet bekend. Wel werd bekend dat hij de avond tevoren in de school was geweest, en dat hij een telefoongesprek had gehad met de inspecteur van het naaste politiebureau. Deze was een oud-leerling van de school.
Zij stonden in de leraarskamer te wachten op Bint. Zij keken over het plein. De sneeuw was vertreden en smekende. Het was een vuil tijgervel van geel met zwart. Zij zagen al een enkele scholier.
Bint kwam en wees hen aan tafel. Hij was afgemeten, uitdrukkingloos als gewoonlijk. Hij sprak.
’Er zal ernstig verzet komen. De dood van Van Beek is niet de oorzaak. De oorzaak zit in de tijd zelf, in het slechte daarvan. De tijd hangt fanatiek aan leuzen, de een zo hol als de ander, De leus vervangt het beginsel. Voor een leus loopt ieder storm, ook de jeugd. De jeugd wil nu stormlopen tegen de school voor de leus van kameraadschap met de onderwijzers. Zij wil stormlopen tegen mijn systeem. Ze is in de vakantie nog eens grondig bewerkt. Ik noem geen namen dan van Fléau, omdat ik die al meer heb genoemd, en omdat hij de hoofddader is. De dood van Van Beek is hun vaandel. Ik maal niet om Van Beek. Toen hij levend was maalde ik niet om hem omdat een vroegtijdige dood op zichzelf mij niets zegt. Het bestaan van een mens brengt nu eenmaal risico’s mee. Tot zover Van Beek.
Nu de school. Ik begroet de moeilijkheden die ik verwacht, en die even, heel even maar, groot zullen zijn, - groot zullen lijken althans. De school komt er beter uit te voorschijn. Aardbeving is meestal bergvorming, en ons ontzag gaat naar de bergen.’
Bint had een kort lachje.
’Ik houd niet van lyriek.’
Hij zweeg even. Hij zei nog:
’Als het gaat zoals ik verwacht zijn jullie alleen toeschouwers, maar uit de verte. Van buiten mag niemand jullie zien. En niemand hier grijpt in of verlaat het vertrek zonder mijn bevel.’
Ze moesten lang wachten. Op het plein stroomden de scholieren ongewoon vroeg tezamen. Zij stonden ook meer bijeen. Er was geschreeuw en gefluit, maar meer nog niet. Zij armgebaarden naar de drie kapotte ruiten in de voorgevel. Zij stortten hun zakken leeg van stenen en kiezels en maakten grote ballen sneeuw met het steen er in.
Op deze tijd was het werkvolk meest weg, maar hun gedrag trok toch de aandacht der vrouwen. De ramen van het plein raakten bezet met vrouwen en jonge kinderen. Velen stonden in hun open deur.
Om vijf voor negenen hieven de scholieren een gehuil aan. De schooldeur was opengegaan. De hel maakte zich los van de anderen. Het gehuil verhevigde. Er was begin van worsteling. Maar de snelle beweging had de oproerigen verrast. De hel was al binnen eer het recht was begrepen. De sterken beschermden de minder sterken. Schattenkeinder was geflankeerd door twee duivels. De complete hel was in de school, en anders geen.
De leraren hadden het gezien.
Een klas is een wezen, dacht De Bree. En hij dacht dat nu ook de anderen zouden volgen.
Zij volgden alleen hun leuze. Het verraad van de hel maakte razend. Zij dreven nu bijeen tot een hoop en de ballen met steen schoten naar de school, hoog en laag. Er waren klanken van ’Vrijheid, geen straf, we wreken Van Beek.’
Er werd gescholden op Bint en de anderen, steeds gemener. De scherven rinkelden. Elke rake worp werd gevolgd door een geloei. Er stroomden kijkers op het plein tezamen. Politie was niet te zien.
Te negen uur ging de bel. Het geluid van het oproer orkaande er tegenin. Later bleek dat Bint zelf moest hebben geopend en geluid, want de conciërge was er niet. Ie ballen verbrijzelden aldoor ruiten. De leraren kookten om wat te doen. Het mocht niet.
’Let op,’ zei Donkers.
De oproerigen stonden vooraan bijeen. Daarachter op afstand stond het volk, verspreid nog. Daarachter was het plein nog leeg. Het plein was groot. Over het lege kwam een linie in matige gang aangedraafd. Was het de politie? Zij hadden geen helmen. De linie spleet de kijkers en viel het oproerblok in de rug. Het was de complete hel. Zij kwam net op tijd. Het volk maakte zich gereed mee te gooien.
Achterin de school lag het gymnastieklokaal, met uitgang in een zijstraat. Nadat Bint de bel had geluid had hij voor de hel die uitgang geopend en weer gesloten. Twee minuten later zat de hel boven op het oproer. Het was van te voren zeker wie zou overwinnen. De hel had één wil. De overmacht der anderen was schijnbaar. De meesten hunner waren weifelaars. Ze renden op hertebenen de school in. Enkelen, maar heel weinig, vluchtten op zij van de school in de st raten weg. De rest hield stand. Maar de hel was heel sterk. De hel putte kracht uit de rechtvaardige zaak. Er werd stevig gevochten, met de weerbarstigen maakte de hel korte metten.
Het is een meesterzet van Bint, dacht De Bree, die met de anderen nu alles zag, want zij waren vanzelf voor de ramen gaan staan. Het is meesterlijk. Mannen kunnen niet tegen jongens gaan vechten. Jongens moeten het doen.
Nu het deze keer nam, kreeg het iets grappigs. Het publiek vermaakte zich, het dacht niet meer aan gooien, er werd gillend gelachen. Schattenkeinder was een furie met haar kapotte tas vol kapotte boeken. De standhouders schroomden tegen haar te vechten. De tas bonsde op hun hoofden. Eindelijk sloeg de tas op een hoofd te barsten. De geschonden boeken vlogen rond. Het publiek stond krom. Nog sloeg ze met de flarden van de tas.
Whimpysinger en De Moraatz vochten eendrachtig. Zij kozen de grootsten der vijfde klas, en bevochten dan met hun tweeën één, Whimpysinger van boven, De Moraatz van onderen.
Maar bewonderd werd de kleine Taas Daamde, de spullententfiguur, wel befaamd om zijn kracht, maar zichzelf overtreffend. Want deze laadde een enorme schonkige vijfdeklasser op zijn rug als een baai. Zijn geperste vlees kende van nature geen pijn. Het voelde geen knepen, vuistslagen, haktrappen. Zijn vlees was enkel kracht. Zonder wankelen beklom hij de stoep en smeet zijn last over zijn hoofd de vestibule in, een onverschillig zakkendrager in het ruim.
Hij kwam terug voor een nieuw karwei, maar het was gedaan.
Bint was even naar boven geweest.
’Ieder in zijn lokaal,’ zei hij tot de wachtenden in de leraarskamer. ’Maar geen les en geen woord en geen vrij van twaalf tot twee. De school gaat dicht tot vier.’
Bint stond nu weer aan de deur en ontving de hel.
Hij gaf handen.
’Kerels,’ zei hij alleen.
En nu en dan:
’Kerels.’