Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Wederzyds Huwelyksbedrog van Pieter Langendijk

 

Hier vind je de tekst van het vijfde bedrijf van het Wederzijds Huwelijksbedrog. Het is Langendijks bekendste blijspel.

 

Vyfde bedryf

Eerste tooneel

Klaar, Hans

Klaar zingt onder het schikken van ’t huisraad

Hans.
Wat is de waereld raar, en vol veranderingen!

Klaar
Ja, d’een moet huilen, en den ander hoort men zingen.

Hans
Mevrouw van Schraalenstein is vrolykjes van geest.

Klaar.
1750 Zie daar, daar staat den brui: ’t is lang genoeg geweest;
Ik werk niet meer, o neen, ’k zal by den selleweeken 1751

Myn juffers handjes niet meer in koud water steeken.
’k Ben nou tog ryk genoeg: waarom zou ik het doen?

Hans.
Je hebt gelyk Mevrouw: jou liefste heeft tog poen.
1755 Nou ken jy in een koets, als and’re juffers ryën,
Met knechten achter op, en paasjes van ter zyën 1756
Beneven de koetsier. Heer! wat zal dat een pracht
En staatsie zyn, mevrouw! wat zal jy zyn geacht!
En ik hofmeester, ha!

Klaar.
Wat ken je mooij vertellen.

Daar word gescheld

1760 Hofmeester doe eens op: ik hoor daar iemant schellen.1760

1751 by den selleweeken: verbasterde vloek
1756 paasjes: page’s
1760op: open

Tweede tooneel

Jan, Klaar, Hans

Jan.
Myn suikerbekje! kom ik nou niet gaauw weêr hier?

Klaar.
Dat had ik niet gedacht.

Jan.
’k Heb zulken groot pleizierIn jou gezelschap, dat ik langer niet kon wachten.

Klaar.
Zo speult jou beeldtenis my ook in myn’ gedachten.

Jan.
1765 Ik zal jou liefde ook wel beloonen, dat ’k wel weet.
Ik laat jou maaken zulken kostelyken kleed,]
Dat ieder, die ’t zal zien, zyne oogen uit zal kyken.
De grootste dame zal by jou een dienstmeid lyken.
Ik heb een mode voor je alleen gepraktizeert.

Klaar.
1770 Een nieuwe mode, liefste?

Jan.
Ik zie wel je begeerd
Dat ik ’t beduiën zal.
Hoor toe: ’t is myn begeeren,
Dat je een bonnet draagt, die heel mooij met paauwe veêren,
In plaats van pluimen of senielje, is opgedaan; 1773
En recht voor ’t voorhoofd zal het ad’lyk wapen staan
1775  Van Schraalenstein, op die manier als de granaaten,
Die op de mutzen zyn genaaid van de Soldaaten.

Klaar.
Maar dat is al te vreemd.

Jan.
Dat lykt zo in het eerst.Maar als je ’t voordoet, zel je elk volgen, om het zeerst.

Klaar.
Die paauwe veêren met dat wapen zou niet vleien. 1779

Jan.
1780 Dat ’s om den adel van ’t kanailje te onderscheiên;
Want hedendaags is al te weinig onderscheid;
Al wat een juffer draagt, durft tans een kaale meid
Ten eerste nadoen om een snoeshaan te behaagen: 1783
En dat ’s er dan belet als juffers wapens draagen.1784

Klaar.
1785 Ik zou beschaamd zyn, wech, zy lachten me uit op straat.

Jan.
Neen: al wat de adel draagt, hoe koddig, t’ is nooit quaad.
Voorts meen ik jou een kleed van goud of zilverlaaken,
Fraai, op zyn oud romeins, of grieks, te laaten maaken,
Waar van de sleep, op ’t minst, moet dertig ellen zyn,
1790 Vol wapens geborduurd van goud, niet vals, maar fyn;
En deze sleep zal ik van paasjes laaten draagen;
Dan zal je zitten op een’ grooten zegewagen,
Gelyk een Schipio, of als een’ Hanebal.

Daar wordt gescheld, en Klaar doet open

Hans.
’’k Geloof warentig, die Baron wordt dol, of mal.

Jan.
1795 Hoe zeg je broertje lief?

Hans.
Niets: maar het lykt wel gekken.

Jan.
Zwyg stil vent, of jy zult den wagen moeten trekken.

1773 senielje A stenielje; 1775 manier A mannier; 1793 Schipio A Schipo; 1796 den A de

1773 senielje: chenille, een soort zijden lint; opgedaan: opgesierd, opgemaakt
1779 vleien: passen, staan
1783 ten eerste: dadelijk
1784 en dat ’s er dan belet: en dat wordt hun dan verhinderd [p. 109] 

1798 ’De duvel! ’k C Och! och! ik!; 1803 den C de; 1810 serviteur A serveteur; 1817 en vlg. luiden in C: ’k zag u gewis voor een van myn soldaat en aan. Die met myn beste paerd onlangs is doorgegaan

Derde tooneel
Karel, Sofy, Charlotte, Konstance, Jan, Klaar, Hans, Fop.

Twee knechts van Karel Karel tegen Sofy.
Myn waarde lief, ik hiet u welkoom in ons huis.

Jan
’De duvel! ’k ken dien vent, ’t is hier voor my niet pluis!

Konstance tegen Sofy.
Myn dochter welkoom.

Charl.
En ik meen het ook zo, zuster.

Sofy.
1800 ’k Bedank u altemaal.

Jan.
’Ik word nog ongeruster.
’Is hy ’t? of is hy ’t niet? ja ja, het is de vent,
’Ik hoop dat hy me in dit Baronnen pak niet kent.

Karel.
Wat is dit voor een heer? ’t zal den Baron ligt weezen.

Klaar.
Ja ’t is de heer Baron.

Jan.
’Och! ik begin te vreezen!

Karel tegen Jan.
1805 Myn heer, ’k heb de eer van u...

Jan.
Myn heer, exkuze moy.Ik hiet jou wellekom; maar ik vertrek, ma foi!Het zou me spyten dat ik je zou diverteeren.1807 Ik blyf je serviteur.

Karel.
Myn heer zal ons vereerenMet zyn gezelschap... maar... hoe lykt die heer na Jan!

Jan tegen alle elk bezonder.
1810Je suis vôt serviteur.

Karel.
Myn heer Baron, ik kanU zo niet laaten gaan. Indien ’t u zou behaagen...

Jan.
Myn heer ’k heb haast.

Karel.
Ik heb u ééne zaak te vraagen.Heb ik den heer Baron voor dezen nooit gezien?

Jan.
’Daar heb je nou den brui. ’t Kon weezen, heer, misschien;1814
1815 Maar hebje me gezien, zo is ’t geweest in Poolen.

Karel.
Baron, wat kan een mensch raar in zyn meening doolen!’k Zou zweeren dat gy een van myn Soldaaten waart,Die laatst gedezerteert is met myn beste paerd.

Jan.
Hoe lang is dat geleên?

Karel.
Zes maanden is ’t geleden.1807diverteeren: ophouden, Jan bedoelt: derangeren1814daar heb je nou den brui: daar heb je nu het gedonder[p. 110]Jan.1820 Dien tyd is myn Lakkei me ook met een paerd ontreeden.

Karel.
’Ja wel, ’k zou zweeren, dat de schurk dezelfde was.

Jan.
’Hoe zal ’t hier met me gaan... Myn heer, ’t komt niet te pas,Dat jy een man, van myn karakter, durft gelykenBy zulken gaauwdief. ’k Zweer, ik zal je laaten blyken1825Wie dat ik ben, als was ’t morbleu met dit rapier.

Karel.
Myn heer vergeef het my, wy hebben geen pleizierOm heeren van fatsoen tot vyanden te maaken.

Jan.
’Hoe pikken zal ik uit dien vent zyn klaauwen raaken?1828 Myn heer ’k vergeef het je, en vertrek met jou verlof.

Sofy tegen Karel.
1830 ’Myn liefste, gy vergreept u aan dien heer te grof.

Karel.
’Het is de zelfde schurk, ik wil ’er wel op zweeren;’Hy is veranderd, door die pruik, en deze kleêren.

Jan.
Uw dienaar dan, tot flus.

Karel.
Baron, hoor nog één woord.

Charl.
’Ik bid u, dat gy hem door vraagen niet verstoord.

Karel.
1835 Hoe is uw’ titel?

Jan.
Die ’s Ernestus, Mouris, Stokski,
Starost Lakkeiskie, en Waiwode van de Bokski,
Heer van pasmentengoud, en kroonslakkei van ’t plein,
Baron en erfheer van het land van Schraalenstein.

Karel.
Dien titel hoeft de heer Baron zich niet te schaamen.

Jan.
1840 Ja, dat is blind voor jou, want dat zyn Poolsche naamen.1840

Karel.
’Ik zal hem evenwel betrekken. Dat ’s een guit!1841
Uw Serviteur, Baron. Klaar, lei dien heer eens uit.

Jan.
Kom zoete Klaartje, kom myn schat, myn uitgeleezen;
Jy zelt myn Baronnes, als ik beloofd heb, weezen.

Als Klaar en Jan aan de deur zyn, roept Karel schielyk

1845
Jan! Jan! hoor hier nog eens!

Jan antwoord schielyk
Myn heer ik heb geen tyd!

Karel trekt zyn degen
Ha schelm! uw’ naam is Jan! gy zyt het leeven quyt!a
Sa! geef uw geweer.
Gy kunt nu niet ontkennen,1847
Wie dat gy zyt.

Jan trekt zyn degen.
Wel vent, de drommel moet je schennen; 1848
Ik heb het je gezeid.

Karel.
o Dezerteur! o dief!

Sofy.
1850 Och! och! ik ben ontsteld! hou op! hou op! myn lief!

Karel.
Loop t’zaam na binnen, de lakkeijen moeten blyven.

1828 pikken: duivel
1840 blind: duister
1841 betrekken: er in laten lopen

1847 geweer: degen, eig.: wapen ter verdediging
1848 de drommel moet je schennen: de duivel haal je

Vierde tooneel

Karel, Jan, twee lakkeijen, Hans, Fop

Karel.
’t Za mannen, vat hem aan.

Jan.
o Seldrement! gantsch vyven!1852
Zy neemen hem zyn pruik en degen af.

Karel.
Beken goedwillig, waar myn paerd gebleeven is,
En wat gy voor hebt, schelm.

Jan knielende
 Ik bid vergiffenis!1855Ik zal het altemaal, gelyk het is, verhaalen.Jou paerd is dood; maar ’k wil de waarde graag betaalen.

Karel.
Hoe komt het dood?

Jan.
Kap’tein, ik heb het dood gereên!Maar ’k heb wel geld om te betaalen, wees te vreên.

Karel.
Neen gy zult hangen, schurk, messieurs die dezerteeren
1860 En paerden steelen, moet de hapscheer klimmen leeren.1860

Jan.Och! zo barmhertigheid nog woont in jou gemoed,Verschoon myn jonkheid!

Karel.
Neen: dat gaf aan and’ren voet1852seldrement! gantsch vyven: basterdvloeken1860hapscheer: spotnaam voor gerechtsdienaars; met ’klimmen’ wordt bedoeld: tegen de ladder van de galg op[p. 112]tekstkritische noten Jan.Och! goede heer Kaptein! behoed me voor die schande;1865’k Zal jou weêr dienen als een braaf soldaat moet doen.

Karel.
Die eens een’ schelm is zal men ’t altyd van vermoên.Laat al de juffers vry gerust hier weder keeren.

Hans.
Kom hier vry weêr, hy zal geen mensch nu kunnen deeren.

1852 seldrement! gantsch vyven: basterdvloeken
1869 hapscheer: spotnaam voor gerechtsdienaars; met ‘klimmen’ wordt bedoeld: tegen de ladder van de galg op

Vyfde tooneel

Konstance, Sofy, Charlotte, Klaar, Jan

Karel, twee Lakkeijen, Hans, Fop

Jan.
Och, och, verschoon me, want ik ben van goeje lui

1870 Met eere voortgebrocht. Myn volk is al den brui
1870 Bekend voor deugdzaam. Ach kaptein, ’k ben van de vromen,
1871 Gelyk je ziet, en weet, en hoort, en tast, gekoomen.

Karel.
’k Zal my bedenken; stel je een weinigje te vreên.1873

Jan.
Maar zal ik hangen? och! Kap’tein, ei zeg...

Karel.
Neen, neen,
1875 Gy zult niet hangen, Jan, maar door de spitsrôe loopen,1875
Zo gy een paerd, zo goed als ’t myne was, kunt koopen.

Jan.
’k Bedank je dan kap’tein; maar ’t kitt’len op myn’ huidStaat me ook niet aan; ik bid stel dat een jaartjen uit.

Karel.
Wy zullen zien. Maar zeg, oprecht, en zonder liegen,1880Wie dat die graaf is. Pas me op nieuws niet te bedriegen.1880

Jan.
Kap’tein, ik heb hem eerst gevonden te Parys;
Hy is een Uitrechts heer, van adel, braaf, en wys.
Wy kreegen kennis in een herberg door het speelen;
’k Wierd zyn lakkei, maar met konditie van te deelen
Al wat wy wonnen door knaphandigheid en kunst.
Ik drong in ’t kort zo in dien goeden heer zyn gunst
]Dat ’k van hem krygen kon al wat ik maar begeerde;
Zo dat ik, als een prins, gestadig teerde en smeerde; 1888
Nu was ik eens lakkei, en dan eens weêr een heer;
1890 ’k Ben munnik ook geweest; baron, en nog al meer.

Karel.
Dan hebt gy u geneerd, naar ’k merk, met beurzesnyën? 1891

Jan.
Daar ben ik te eerlyk toe, tot zulke schelmeryen;
Neen, neen, wy wonnen ’t geld heel zuiver met de kaart.
Ik steel myn leeven niet.

Karel.
Hoe kreegt gy dan myn paerd?

Jan.
1895 Dat was uit hoogen nood, tot berging van myn leeven.
Ik heb in ’t zin gehad je ’t paard weêrom te geeven,Of wel de waarde, in goud of zilver, zo je wilt.

Karel.
Gy oppermeester van het valsche dobb’laars gild,
’k Begeer geen geld dat met bedriegen is gewonnen.
1900 Maar biecht recht op: zoudt gy aen ons niet zeggen konnen
Hoe dat de naam is van dien Graaf, uw’ kammeraat?

Jan.
Zyn naam is Lodewyk: maar ’k weet niet van zyn staat,Als dat hy te Uitrecht, en van adel, is gebooren.Als hy hier komt zel jy de rest wel van hem hooren.

Karel.
1905 Wat zegt Charlotte nu?

Charlotte.
Helaas! ik ben misleid!
Hoe heeft hy my bekoord door zyne listigheid!

Klaar tegen Jan.
o Schelm! o Vagebond, wat heb jy al gelogen!En my, onnoz’le duif, zo schandelyk bedrogen!

Hans.
Mevrouw de Baronnes, dat is je rechte loon.
1910 Wat staan jou zaaken nou bezonder fraaij, en schoon!
Nou ken je ryên op een’ gouwen staatsie wagen
Na Polen. Laat je sleep van dartig ellen draagen
Van paasjes, jou Baron zal volgen; loop voor uit.

Klaar.
Verwyt je my dat nog! je bent hofmeester, guit.

Jan.
1915 Kom laat me nou maar gaan: ik zal het geld gaan haalen.

Karel.
Neen, hou hem vast; de schurk zal ’t met den hals betaalen.

Jan.
Och! nou weer hangen? och! je gaf me flus pardon! 1917

Karel.
Hoe, dacht gy, dat ik u ook niet bedriegen kon?Gy hebt zo veel bekend, myn’ gramschap zo ontsteeken,
1920 Dat ik geen woord meer van genâ wil hooren spreeken.’t Sa mannen, brengt hem weg, en bindt den schelm wel vast.

Jan.
Genade, heer kaptein!

Karel.
Volbrengt terstond myn last.

Jan.
Wat onbarmhartigheid! och! och! wie zou ’t gelooven?Myn heer kap’tein.

Karel.
Voort, voort! tsa mannen brengt hem boven,1925
En zet hem op de zaal gevangen, tot dat ik
Zyn kameraad ook heb, en ze allebei beschik 1926
In handen van ’t Gerecht, om hunne straf te ontfangen.

Jan.
Och! wie had ooit gedacht dat ik zou moeten hangen!
Och Klaartje, spreek een woord ten beste, zoete kind!
1930 Je weet het immers dat ik jou zo heb bemind.1930

Klaar.
Bedrieger! schelm! schavuit! ik wil niet voor je spreeken;Ik helpje liever hals, en kop en beenen breeken.

1870 al den brui: geheel en al
1871 ’k ben van de vromen: ik ben van keurige komaf
1873 stel je een weinigje tevreen: hou je maar bedaard, kalm
1875 spitsroe loopen: een soort van geselstraf aan de soldaten voltrokken, waarbij zij door een dubbele rij met spitsroeden (dun puntig rijshout) gewapende collega’s moesten lopen
1880 pas op: zorg er voor, denk er aan

1926 beschik: overlever
1930 dat ik jou zo heb bemind: dat ik jou zo bemin

 
 

Zesde tooneel

Karel, Sofy, Konstance, Charlotte, Klaar

Charl.
Helaas! wie had gedacht op zulk een ramp, o spyt!
’k Ben door dat snood bedrog byna myn zinnen quyt!

Konst.
1935 Myn kind, ontstel zo niet.

Charl.
Zou ik my niet ontstellen?
Men zal dit snood bedrog, dit schelmstuk voort vertellen,
En my bespotten om myne al te losse min! 1937

Karel.
Ik bid u, zuster, stel die droefheit uit uw’ zin.

Charl.
Ik zal, zo lang ik leef, die droeve ramp betreuren
1940 En ligtgeloovigheid. o Hemel! kan ’t gebeuren?
Het schynt onmoog’lyk dat een heer, zo braaf, beleefd,
Die zo veel tekens van een’ eed’len afkomst geeft,
Bequaam zou zyn om zulken schelmstuk te verzinnen!

Karel.Myn zuster pryst hem, ja zy schynt hem nog te minnen?

Charl.
1945 Ik weet niet of ik haat of min; ’k vloek zyn bedrog:
Maar min, in weerwil van my zelfs, hem echter nog.

Klaar.
Och! juffrouw! daar is nou voor ons niet meer te hoopen
!Myn heer zal myn baron, gelyk je weet, opknoopen;
En hoe het met den graaf, jou vryer, zal vergaan,
1950 Dat zullen we, als hy hier gekomen is, verstaan
;En daarom raad ik jou, dat wy maar met ons beiên
Na Brabant gaan, om in het klooster te beschreiën
Al ’t geene ons is gebeurd.
Wy hebben ook wat schuld;
Wy zogten ’t spulletje.

Karel. Ik verlang met ongeduld,
1955Omdat hy nog niet koomt.
Charlotte, ik moet u vragen,
Hebt gy wel moeds genoeg, om ’t schreien, en dat klaagen
Wat in te toomen, als die minnaar hier verschynt?
’t Is nodig dat gy u wat kloek houd’ en verpynt;1958
Want als hy merkte dat gy hem niet kost vergeeten,
1960 En nog beminde, zou hy...

Charl.
Ach! hoe kan ik ’t weeten?
Maar neen, ’k kan zonder my te ontstellen, hem niet zien.

Karel.
Dan moet gy weg gaan, als hy koomt.

Charl.
Het zal geschiên.

Klaar.
Als jy hem ziet, dan zal je zeggen van den kaerel:
Hoe komt hy daar toe: ’t is een man gelyk een paerel.

Daar word gescheld, en Klaar doet op

Charl.
1965 Mevrouw, koom gaan wy; hy zal ’t mooglyk zyn, ach my!

Karel.
Wees niet verschrikt.
Gaa met malkaêr wat aan een zy,
Zo gy nieuwsgierig zyt om onze reên te hooren;
Maar wil vooral, eer ik ’t gebiede, ons niet verstooren.

Klaar.
Daar is de graaf, juffrouw.
Wil voort na binnen gaan.

Karel.
1970Gaat gy niet mede?

Klaar.
o Neen ik durf wel blyven staan.

Karel.
Flus waart gy zo ontsteld, nu schynt gy niet te schroomen.

1937 losse: onbedachtzame
1958 verpynt: goed houdt, uw smart verbergt 1967; reên: gesprek

Zevende tooneel

Lodewyk, Karel, Klaar

Lod.
Heer kapitein, ’k heb de eer, op uw verzoek te komen....

Karel.
’Gy koomt van pas. ’t Is waar, ik heb het zo begeerd.

Lod.
Om u te dienen...

Karel.
Maar, waar heeft myn heer geleerd
1975 Met my zo onbeschaamd te schertsen, en raljeeren? 1975
Doe dat ter plaats daar gy gewend zyt te verkeeren.

Lod.
Heer kapitein, ik ben zo’n groet’nis niet gewend,
Het is een teken dat myn heer my nog niet kent.
Van uw beleeftheid had ik andere gedachten.

Karel.
1980 Myn heer dat zy zo. Maar ik bid u, zoudt gy achten
Dat iemant schuldig is, wanneer hy wordt gehoond,
Den hooner eer te doen?

Lod.
De heer kap’tein verschoont
Zich zelfs bezonder vreemt; want ik kan niet bedenken1983
Dat ik u heb gehoond.

Karel.
My in myn eer te krenken?
1985 Myn stamhuis smaad te doen?

Lod.
Dat is een duist’re taal.
’Wat zal ik denken van dit wonderlyk onthaal?
’Zou hy iets merken van de list, die ’k heb verzonnen?

Karel.Gy staat verzet, myn heer.
Maar vindt men wel Baronnen1988
In Polen van dien naam gelyk uw neef heet? Jan,
1990 Baron van Schraalenstein?

Lod.
’o Ja, hy weet ’er van.
Neen, dat ’s een misslag; want dat land leit niet in Polen.

Karel.
Ik hoor zo van uw’ neef. 1992

Lod.
Van hem? zyn’ zinnen doolen.
Het schort hem in ’t verstand.
’Nu merk ik dat de guit,
’Die hondsvot, myn lakkei, de zaek hier heeft verbruid.
1995 Myn heer het is gelyk...

Karel.
Hou op met meer te liegen;
Ik zweer, gy zult my, als de juffers, niet bedriegen!

Lodewyk trekt zyn degen.
Nu hebt gy my gehoond, a sa, dat schelms affront
Zult ge u beklaagen.
Gy zult kloppen op den mond;1998
Of trek ’t geweer.1999

Klaar.
Help! help!

Karel.
Ik zal niet met u vechten,
2000 Maar laaten dat den beul met u, o schelm, beslechten.

1975 raljeeren: schertsen, spotten
1983 zelfs: zelf
1988 verzet: verbaasd
1992 zo: dat
1998 kloppen op den mond: uw woorden terug nemen, door uw hals halen, zie vs. 981
1999 geweer: degen, zie vers 1847


Achtste tooneel

Hans, een lakkei van Karel met de degens uit, Karel, Lodewyk, Klaar

Karel.
’t Sa mannen, vat hem aan!

Lod.
Zyt gy een edelman,
Verweer u dan alleen; maar naar ik merken kan,
Zyt gy een bloodaard.Karel.
Gy moet myn gevangen weezen.
Zo gy onschuldig zyt, hebt gy geen straf te vreezen.

Lod. 
2005 Staa af, gy rekels, of ik stoot u in den huit.

Karel.
Nu heb ik uw geweer; maakt aanstonds nu besluit,
Om in ’t gevangenhuis uw’ zaak te defendeeren.

Lod.
Zoudt gy een edelman, als ik ben, affronteeren?
’t Zal u berouwen, dat gy my dus dwingt met macht.

Karel.
2010
Uw eigen toeleg heeft u in den nood gebracht.
Beken nu wie gy zyt, ’t kon u tot voordeel strekken,
En wil my verder tot geen gramschap meer verwekken.
Uw knecht, die Jan heet, heeft het gansche werk bekend;
Hy zegt, dat ge edel en van goeden huize bent,
2015 En hier gebooren; zo gy my dat kunt betoonen,
Geef ik myn woord, dat ik u verder niet zal hoonen.

Lod.
Dat is nog redelyk.
Myn heer, gy spreekt zeer goed.
Weet, dat ik niet ontaar van ’t oud en aad’lyk bloed 2018
Van myn geslacht, dat eer in luister plag te weezen
2020 Door dapp’re daaden; doch, hoe hoog in top gereezen,
Is ’t door den tyd verarmd; en ik ben maar alleen 2021
Nog overig, en zwerf met veel rampzaligheên.
Geperst door armoê, heb ik jong ons huis verlaaten,
En my begeeven by een kompanjie soldaten,
2025 Daar ik my als kadet veel jaren by bevond. 2025
Maar laas! ’t fortuin heeft my haar’ gaven niet gegond! 2026
Ik wierd gevangen, zo dat ik in Vrankryk raakte,

[p. 118] Daar my de tegenspoed nog verder moed’loos maakte.
Myn ov’rig leeven, heer, is van een’ and’ren aart;
2030 Maar ’k heb de deugt, in al myn tegenspoed, bewaard,
Zo veel als ’t de armoede, en de nood heeft konnen lyden.
Gy hebt verstand, en weet, dat deugd en armoed’ stryden
In ’t zuiverste gemoed, wanneer ’t geen uitkomst ziet.
’k Dagt my door listigheid te redden uit ’t verdriet;
2035 Maar vind me op ’t onverwagtst in mynen waan bedrogen.

Karel.
Myn heer, ik word met u door dit verhaal bewogen;
Maar gy verzuimt aan my te melden hoe gy heet.
’k Ken hier al d’adeldom, zo ik niet beter weet. 2038

Lod.
Myn heer, ik zou myn’ naam niet graag aan u ontdekken.

Karel.
2040 Myn heer gy moet.

Lod.
Het kan u niet tot voordeel strekken.

Karel.
Dan blyft gy my verdagt.Lod.
Wel aan, ’k heet Lodewyk
Van Kaalenhuizen, maar...

Karel.
Wat zegt gy? ik bezwyk
Van schrik! is ’tmogelyk, zou dit de waarheid weezen?

Lod.
Hoe zyt gy zo ontstelt? dat ’s raar! wat doet u vreezen?

Karel.
2045 Myn heer, mislei my niet.
Dat ik my zo ontstel,Is zonder reden niet.
Maar zeg my, weet gy wel,
Dat ik de magt heb, om naauwkeurig uit te vinden,
Of gy de waarheid spreekt? ik ken nu al uw vrinden,2048
Zo gy die heer zyt.

Lod.
’k Blyf voor altoos u verplicht,
2050 Indien uw’ goedheid my in deze zaak verlicht.
’k Liet hier, toen ik vertrok, een’ zuster met een’ moeder.

Karel.
En niemand meer, als die?

Lod.
o Neen: myn jongste broeder
Was korts voor myn vertrek gestorven.

Karel.
’Ja hy is ’t!’
’t Is Lodewyk, die zo veel jaaren is gemist.

Lod.
2055 Myn heer, ei zeg my, zyn zy beiden nog in ’t leeven?

Karel.
Zyt maar gerust: ’k zal u terstont voldoening geeven. 2056

2018 ontaar: ontaard, in aard verschil, verbasterd ben
2021 door den tyd: in de loop der jaren
2025 kadet: vrijwilliger
2026 fortuin: geluk
2038 zo ik niet beter weet: bij mijn weten
2048 vrinden: verwanten2056voldoening geeven: tevreden, gerust stellen
2066 koom C kom:
 

Negende tooneel

Lodewyk, Hans, Lakkei

Lod.
Hoe beeft myn hart van schrik!
de vrees ontroert myn bloed!
Wat baart dit voorval my verand’ring in ’t gemoed!
Wat of hier zal geschiên? hy gaat alleen naar binnen.
2060 ’k Kan niet bespeuren wat hy met my zal beginnen.

Tiende tooneel

Karel, Sofy, Lodewyk, Lakkei, Hans

Karel tegen Sofy.
Myn lief, bezie dien heer met aandagt.Sofy,

Lodewyk omhelzende
Ach, wat vreugd!
Myn waarde Broeder, ach!

Lod.
Myn zuster! ’k ben verheugd,
Nu ik u weder zie! waar is
Mevrouw, myn moeder?

Sofy.
Die woont te Brussel, daar ze om u, myn’ waarde broeder,
2065 Gestadig treurt, om dat ze u nooit denkt weêr te zien.
Zy zal verheugd zyn als ik u haar aan koom biên. 2066

Karel tegen de Lakkei.
Haal Jan nu hier, en laat myn zuster ook vry komen,
En... maar zy zyn daar, ’k denk zy hebben reets vernomen
Wat hier geschied is.

2066 aan kom biên: kom voorstellen

Elfde tooneel

Konstance, Charlotte, Klaar, Jan, gebonden, Fop, Hans, twee Lakkeien van Karel, Sofy, Klaar, Lodewyk

Jan, van de Lakkeien vastgehouden wordende
Och, nou moet ik hangen! ja.
2070 Myn heer kaptein, ’k bid om pardon! genâ! genâ!
’k Ben zo onnozel in de zaak als ’t eerstgebooren 2071
 Klein kindje.

Karel tegen Jan.
Zwyg wat stil! men kan hier zien noch hooren.

Karel tegen Lod.
Myn heer, ’k omhels u, en ik hoop dat gy ’t verdriet,
2075 Dat ik u aandeed, my van harte zult vergeeven;
Wy moeten met malkaâr in zuiv’re vriendschap leven.
’k Leef met uw zuster in oprechte liefde en min.Lod.
Hoe, is die heer uw man?

Sofy.
Ja, ’k ben zyn’ gemalin.

Lod. tegen Karel.
Dat ik u dan omhels.

Jan.
Jy hoeft nou niet te vreezen;
2080 Met jou is ’t blydschap, maar met my zal ’t hangen weezen!
Och pompernikkel! och! och! och! myn heer kap’tein! 2081
De duvel haal dien naam, Baron van Schraalenstein!

Lod.
Ach myn Charlotte, die ik eeuwig zal beminnen,
Wat heb ik al misdaan! ’k bid, wil u zelf verwinnen;
2085 En laat uw gramschap my niet treffen, schoone maagd.
Zo u een Edelman in plaats van Graaf behaagt,
Maak dan een einde van myn’ al te droeve plaagen,
En laat my door de min niet quynen al myn’ dagen!

Charl.
Myn heer, hoe kan ik? gy hebt ons zo veel misdaan.

Sofy.
2090 Ei zuster ’k bid u, neem myn waarden broeder aan;
Schoon hy geen rykdom heeft, wat is daar aan gelegen?
Vrouw moeder, na ik merk, is ook tot hem genegen,
En die bezit zo veel, en zulken grooten schat,
Dat gy wel leeven kunt...

Charl.
Mevrouw, hoe vat ik dat? 2094
2095
Van welken kant zou dat geluk ons overkomen?

Sofy.
Van uw’ kant, zuster.

Klaar.
’Ja, ja, dat zyn yd’le droomen,
’Nou denk ik, dat Sofy mê fraaij bedrogen is.

Konst.
Sofia, meent gy my? ik heb niet veel.

Klaar.
Dat’s mis.

Sofy tegen Karel
Hebt gy my niet gezegt, myn Karel, dat zy schatten
2100 En groote inkomsten heeft? hoe kan ik dit nu vatten?

Lod.
Mevrouw wil veinzen, en zy toetst u maar, Sofy.
 
Jan.
Och! moet ik hangen? och! kapteintje lief! och my!

Karel.Het moet ’er toch eens uit. Myn lief, wil ’t my vergeeven,Gy zyt misleid; en ik heb hier in wat misdreeven,2105Het is in weerwil van myn eigen zelf geschied.Ik hoop ons altemaal te helpen uit ’t verdriet.Het ampt dat ik beklêe doet my op beter hoopen.

Jan.Och! och! ik bidje dat je my niet op wilt knoopen!Genade voor den heer Baron van Schraalenstein!tegen Jan, Karel tegen Lodewyk 2110Zwyg zeg ik. Broeder weet ik ben een kapitein.Als ’t hem gelieft kan hy met my na Brussel trekken;’k Zal daar myn vrinden voort de gansche zaak ontdekken,En maaken dat hy haast een officiers plaats kryg’.

Jan.
En ik zal hangen?

Lod.
Hou den mond toe.

Jan.
Och ik zwyg!2115Maar ’k voel myn hart van schrik al in myn schoenen zygen.

Lod. Heer broeder, ’k neem het aan; maar echter ’k kan niet zwygen,Dat ik verwonderd ben van ’t geen mevrouw ons zegt.Heeft zy geen hofstede, en zag ik geen boere knechtVerscheiden’ zakjes geld nog deezen dag hier brengen?2120Men spot nu met ons?

Karel.
Neen dat zou ik niet gehengen.

Fop.
Ik speelde voor dien boer, jy rook niet wat ’er school;
En al dat vraagen deed men my maar om de kool. 2122

Lod.
Maar kort daar aan quam hier een waal, die veel juweelen
Heeft aan myn lief verkoft.

Hans.Un dief, hum zou ze steelen,2125Zo mooi was de juweel, die ik jou heb verkoft.Ik was de waal, myn heer.

Lod. Zo zyt gy mede een’ schoft.Wy hebben dan malkaêr, nâ ’k merken kan, bedrogen?

Klaar.Ja graaf, ik heb ’er me geen kleintje by gelogen.

Lod.
Maar evenwel, als ik bedenk, wat my myn waard
2130 Van zekere erf’ nis uit Oostinje heeft verklaard,
Gaat alles wat ik zie myn klein verstand te boven.

Klaar.
Dat hebben wy aan al de waereld doen gelooven.
Mevrouw heeft buiten ’s huis den adel gebraveerd; 2133
Maar altyd hebben wy heel sobertjes geteerd
2135 In onze keuken, om de rest weer goed te maaken;
Op hoop dat Juffrouw aan een man van staat zou raaken. 2136
Ik heb schier al myn geld voor haar reets opgezet: 2137
En daarom zocht ik jou te lokken in het net,
Opdat ik myn verschot daardoor zou weder krygen. 2139
2140 Myn broêr, en vryër ook...

Lod.
Gy kunt de rest maar zwygen.
Heer broeder, ik moet my nu schikken naar uw raad.

Karel.
Gy moet niet trouwen, want gy zyt nog niet in staat,
Om zuster als ’t behoord te kunnen maintineeren. 2143
Wy zullen met malkaêr naer Brussel weder keeren.

Klaar.
2145 Kom Hansje, laaten wy maar trouwen: ’k heb berouw.

Hans.
Neen, neen, jy Baronnes van Schraalenstein, mevrouw
’k Begeer jou niet. Ik ben jaloers, en mal van zinnen
Je kunt dien kaerel, die nou hangen moet, beminnen.

Charl.
Heer Lodewyk, ga meê na Brussel, blyf ons by.

Lod.
2150 Dat zal ik doen, myn lief, zo ’t u behaaglyk zy.
Het smert my zeer dat ik den trouwdag uit moet stellen.

Karel tegen de Lakkeien.
’k Wil dat gy deeze zaak aan niemand zult vertellen

Tegen de anderen.
Men spoel de zwarigheid eens af met held’ren wyn.

Klaar.
’k Vrees, dat het water nu al lang verkookt zal zyn.
2155 Hoe staa je ’er me, Baron? Begin je al dorst te krygen?

Jan.
Myn heer kap’tein, zie daar, nou ken ik niet meer zwygen.
Zo jy me hangen laat, zal ik het al den brui,
Wat hier gebeurd is, voortvertellen aan de lui!

Klaar.
Als jy gehangen bent?

Jan.
Als jy ge .. han .. gen? neen ik.
2160 Ik wacht zo lang niet, pry; maar eer ik dood ben meen ik .2160

Lod.
Vergeef het Jan, myn heer.
Karel Ik geef u dan pardon

.Jan wordt ontbonden

Ik dankje hartelyk.

Klaar.
Dat lukt jou wel, baron.

Konst.
Maar hoe zal ik het met myn krediteuren stellen?
Ik ben vol schrik wanneer ik iemant aan hoor schellen.

Karel.
2165 Betaal die uit het geld dat ik u zond, mevrouw.

Konst.
’k Zal zien, hoewel ik dan heel weinig over hou.

2071: onnozel: onschuldig
2081 pompernikkel: duivel, een soort krachtterm
2094 hoe vat ik dat: hoe moet ik dat begrijpen
2101 toetst: stelt u op de proef
2122 om de kool: voor de grap
2133 den adel gebraveerd: prachtig, weelderig geleefd
2136 staat: aanzien
2137opgezet: gewaagd, op het spel gezet
2139 verschot: mijn uitgeleende geld
2143 maintineeren: onderhouden
2160: pry: mislukking

Twaalfde tooneel

Lodewyk, Jan

Jan.
Vaart wel myn titels van Ernestus, Mouris, Stokski,
Starost Lakeiski, en Waaiwooide van de Boxki;
Jy waart maar beesten; want je hulpt my in den druk;
2170 Ik zoek, met kaale Jan, voortaan weêr myn geluk.

Lod.
Jan, ik gaa binnen, om te zien hoe wy het maaken
Met onze dingen; ’k hoop in ’t kort op reis te raaken 2172
Na Brussel. Haal ons goed hier, en betaal den waard;
En met de dienaars kunt gy zien hoe dat gy ’t klaart; 2174
2175 Gy kunt hen voor hun dienst, zo veel ’t u goeddunkt, geeven.

2172 in ’t kort: binnenkort
2174 klaart: klaar speelt

Dertiende en laatste tooneel

Jan alleen
 Dat zel je missen, broêr; je ziet me van jou leven
Niet weêr, dat zweer ik.
Bloed! wat was ik daar bekneld!
Ik meen my zelve te bedienen van jou geld
En ’t myne, dat ik heb, en denk zo ver te loopen,
2180 Dat jy ten derdemaal geen macht hebt me op te knoopen.
Vaart wel bedriegers! en jy ook, heer kapitein!
Gy zyt gegroet, van my, Baron van Schraalenstein.

Jan loopt schielyk de deur uit.

Einde van het vyfde en laatste Bedryf.