Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: Pieter Nouwen

Geen stijl of: de groeiende armoede van de Nederlandse prozakritiek

Wat ik hieronder ga beweren, laat zich uitstekend inleiden met het volgende citaat.

'Welkom in Wenen, Rudolf Herter uit Amsterdam. Morgenavond leest u in de National-bibliothek uit uw magnum opus De Uitvinding van de Liefde, dat ook in Oostenrijk talloze enthousiaste lezers heeft gevonden. Het is een moderne versie van de middeleeuwse legende van Tristan en Isolde - een ontroerende roman van bijna duizend pagina's, maar voor velen is zelfs dat nog te weinig. Kunt u de toeschouwers in het kort een denkbeeld geven van uw boek?'
'Nee, dat kan ik niet, en ik zal u vertellen waarom.'

Hij was natuurlijk een routinier, de vraag was hem al tientallen keren gesteld en hij wist nauwkeurig wat hij ging zeggen. Dat het gegeven er op zichzelf niet zo veel toe deed. Dat men bijvoorbeeld kon besluiten, een toneelstuk te schrijven over een jongeman, wiens vader was vermoord door zijn oom, die vervolgens met zijn moeder trouwde, waarop hij zich voornam zijn vader te wreken, maar daar kwam het niet van. Dat kon leiden tot een draak, die niemand wilde zien, maar als men Shakespeare heette was Hamlet het resultaat. Dat het in de kunst altijd ging om het hoe, nooit om het wat. Dat in de kunst de vorm de eigenlijke inhoud was. Dat zijn eigen boek inderdaad een variatie was op het thema Tristan en Isolde, maar dat dat ook had kunnen resulteren in een zoetsappige kasteelroman.

Dit citaat komt uit Harry Mulisch' roman Siegfried en de mening die Rudolf Herter hier over het hoe en het wat verkondigt, onderschrijf ik - misschien op wat details na - van harte. Dat de fictieve schrijver Herter een mening ventileert van de non-fictieve schrijver Mulisch lijkt me duidelijk. Dat Mulisch wordt beschouwd als een van Neêrlands grootste schrijvers lijdt geen twijfel. Dat ook ik veel van zijn werk waardeer, doet hier niet zo terzake.

Waarom het me hier wel gaat is het volgende: steeds meer Nederlandse prozarecensenten trekken zich geen moer aan van wat Mulisch hierboven zegt. Ze keuvelen kolommen lang over het wat: ze presenteren samenvattingen van 'het gegeven', die worden gelardeerd met wat citaten uit de betrokken roman en observaties van psychologische aard. Zelden tot nooit zeggen ze iets over het hoe.

Ik mag dit wekelijks constateren in de krant waarop ik ben geabonneerd, NRC Handelsblad, maar hoor dat er hetzelfde gebeurt in de Volkskrant en in andere bladen die worden geacht van invloed te zijn op het vaderlandse literaire leven. Ik zal geen namen noemen van de keuvelaars, noch van het slinkend aantal recensenten dat niet tot deze categorie behoort. Wie de keuvelaars zijn, weten ze zelf wel.

'Boekrecensies bestaan in Nederland meestal enkel uit het weergeven van het verloop van het verhaal; over de aard van de taal waarin het is geschreven wordt zelden iets gezegd.' Dat was bijna de laatste zin van mijn bijdrage aan het Letterfestival van afgelopen maart, dat - net als de Boekenweek - literatuur en muziek tot thema had. Die bijdrage ging over de vraag of hedendaags proza in stilistisch opzicht nog iets met muziek te maken kan of moet hebben. 

Op die vraag heb ik met een overtuigd 'ja' geantwoord.

Tijdens mijn werkwinkel - waaraan ik goede herinneringen bewaar; ik hoop dat ik niet de enige ben - heb ik het onder meer gehad over goed en slecht lopende zinnen, over proza met ritme, over proza dat ademt, over de afwisseling tussen lange en korte zinnen, over het belang van het aantal lettergrepen in een zin, over het al dan niet plaatsen van komma’s en punt-komma's, over de volgorde van hulpwerkwoord en voltooid deelwoord, over de klank van woorden en over de invloed die muziek kan hebben op de vorm van een roman. Dat een roman bijvoorbeeld de structuur kan hebben van een sonate, of van een fuga.

Natuurlijk, heb ik gezegd, hoeven zinnen niet altijd vloeiend te lopen; soms kunnen richels of potgaten in de weg van belang zijn. Maar dan moeten ze door de schrijver wel bewust zijn aangebracht. Die bewust aangebrachte stokkende elementen dienen in eerste instantie door de lezer niet bewust te worden gesignaleerd. Ze moeten onopgemerkt de inhoud en de voortgang van het verhaal dienen. Zoals de Zenmeester heeft gezegd: 'De beste schoenen zijn de schoenen die je niet aan je voeten voelt zitten.'
Met alle genoemde en nog meer technische aspecten houd je je als prozaschrijver bezig.

Dat die aspecten de lezers niet meteen opvallen is goed, maar dat literaire critici er geen aandacht meer aan besteden is op zijn zachtst gezegd verbazingwekkend.

Besprekingen van poëzie gaan uitvoerig in op de keuze van een binnenrijm, een enjambement of een witregel; in filmrecensies is geregeld sprake van gekozen shots, tempo en acteerwerk; als het gaat over muziek komen dynamiek, frasering of de nauwkeurigheid van inzetten aan de orde. Maar in de prozakritiek speelt de vorm geen rol meer.

De criticus beperkt zich tot armoedig gekeuvel over het verhaaltje: '...Dat is ook de hoop van Victor Vonk, hoofdpersoon van deze roman, die als jongetje van twaalf uit het gebombardeerde Arnhem met zijn ouders vlucht naar een boerderij in Elspeet. Daar wordt hij onderwezen door een kunstzinnige mede-evacué, de wijnhandelaar Kats. Op kosten van Kats studeert hij een jaar bouwkunde in Delft, vervolgens trouwt hij...' en zo gaat het taaie uittreksel meer dan veertig regels voort. Tegen het eind volgt dan nog wat ondoorgrondelijke psychologie: 'Misschien is het effectiever om voor het doorgronden van ervaringen of gevoelens dicht bij huis of in elk geval dicht bij jezelf te blijven.'

Over de manier waarop het betrokken boek is geschreven lees je zes woorden, namelijk dat het 'eenvoudig van constructie en van taal' is.

Voornoemde aanhalingen zijn ontleend aan een recensie die NRC Handelsblad van 14 april ontsierde. Pal daarnaast stond een bespreking van het laatste nummer van De Revisor, dat was gewijd aan de literaire kritiek. Een belangrijke vraag die volgens de bespreker in dat themanummer werd gesteld, is of Nederlandse critici romans nog louter aan de hand van psychologische argumenten beoordelen. Enig antwoord is er kennelijk niet uitgekomen.

In Duitsland wordt wel serieus gedebatteerd over dit onderwerp, zoals blijkt uit een verhaal in Die Zeit van 30 maart. (Tussen haakjes: Die Zeit is een krant met het niveau dat NRC Handelsblad pretendeert te hebben.) In dat artikel maakt schrijver en criticus Hubert Winkels een onderscheid tussen de 'Emphatiker' - die ik de keuvelaars heb genoemd - en de 'Gnostiker'. Namens de laatste groep betoogt hij 'dat literatuur in de allereerste plaats een kunstwerk in taal behelst; een intelligent bedachte, bewust gemaakte, formeel zeer georganiseerde compositie waarvan de werking - ook als je die in een roes beleeft - afhangt van taaltechnische en dramatische principes. Dat het leesgenoegen ook in onze laatmoderne tijd nog aan het besef van deze principes is te danken. Dat wij wetend genieten, dankzij dat besef en met behulp van analytische middelen.' Deze constatering is zo vanzelfsprekend, schrijft Winkels, dat zelfs de voetbalfan het ermee eens kan zijn: 'Zonder tactische kennis beleef je geen pret aan het potje.'

Voetballiefhebbers kunnen genieten omdat ze weten dat het verschil tussen een goede en een slechte wedstrijd afhangt van dingen als balbeheersing, strategie, tactiek, spelinzicht en stijl van spelen. Nog meer dan de liefhebbers weten voetbalverslaggevers van het belang van technische aspecten voor het uiteindelijke resultaat. Maar de Nederlandse prozaverslaggevers weten het niet meer.

Taalbeheersing? Daar praten we niet over. Het concept van een roman? Doet er niet toe. De uitwerking daarvan in de compositie? Irrelevant. Muzikaliteit? Hoeft niet. Stijl? Geen stijl. Blijkbaar vinden critici het niet meer nodig hun lezers te vertellen of ze een goed geschreven boek hebben gelezen of een kasteelroman.

Na het doornemen van een bespreking zoals die van de roman met als hoofdpersoon Victor Vonk, die van Arnhem vlucht naar Elspeet, daar wordt onderwezen door Kats, op kosten van Kats in Delft studeert, vervolgens trouwt en zo voort en zo verder, heb ik geen flinter gekregen van een antwoord op de vraag: moet ik dat boek nou kopen of niet?

Het geven van dat antwoord lijkt me nog altijd de primaire taak van de criticus. De criticus is dienstbaar aan de lezers van het blad waarvoor zij of hij schrijft en kan dat alleen maar zijn wanneer zij of hij ruim aandacht schenkt aan een roman als 'kunstwerk in taal'.
Waarom het aspect taal bij het beoordelen van proza steeds minder aan de orde komt, weet ik niet precies; wat ik wel weet is dat ik het een ergerlijke en treurige ontwikkeling vind. Laat daarom Liter doen wat de De Revisor blijkbaar niet is gelukt: zet een debat op touw over deze groeiende armoede van de Nederlandse prozakritiek. Waarom gaan al die keuvelende Nederlandse critici voorbij aan de opvatting van Harry Mulisch, die toch een van Nederlands grootste schrijvers is? Doen ze dat onbewust of weten ze het beter?

Bron: Liter 42; jaargang 9; blz. 84-86; (www.chroom.net/liter/archief/42/index.htm)