Bevestig ik de traditie met mijn verhaal of doorbreek ik juist vaste patronen? Elke jeugdboekenschrijver staat, bewust of onbewust, voor die keus. Christelijke auteurs zoeken het vooral in het eerste. Maar ook het christelijke jeugdboek morrelt aan de traditie. En net als zijn seculiere collega laat de christelijke auteur zijn personages graag eigen keuzes maken. Een inventarisatie.
Ruben en Roos staan in dubio. Op straat hebben ze geld gevonden en daarmee willen ze snoep kopen. Totdat ze horen van klasgenoot Nienke, die geen geld meekrijgt op schoolreisje omdat haar vader werkloos is. Het stelt Roos en Ruben voor de keus: kiezen ze voor zichzelf of voor de ander?
Zo’n situatie -waarin personages en dus lezers een keus moeten maken die appelleert aan hun rechtvaardigheidsgevoel- noemde jeugdboekenkenner dr. Piet Mooren, docent taal- en cultuurstudies aan de universiteit van Tilburg, in het eerste deel van deze serie een moreel dilemma. Een goede manier om normen en waarden over te brengen, zonder betweterigheid, aldus Mooren. Maken auteurs van christelijke kinderboeken gebruik van zo’n dilemma? Roos en Ruben hebben het antwoord al gegeven. Zij zijn hoofdpersonen in ”Geflitst” (Columbus, 2005). En schrijfster Liesbeth van Binsbergen is niet de enige christenauteur die haar personages voor een moeilijke keus stelt.
Ook Kim zit in een lastige positie als ze haar demente opa -op sokken en met kussen onder de arm- op straat tegenkomt en haar vriendinnetjes hem uitlachen (”Opa vermist”, Aritha Vermeulen-Kalle, De Banier, 2006). Niels uit ”Vlucht” van Guurtje Leguijt (Callenbach, 2006) voelt zich een verrader als hij de directrice van de basisschool iets vertelt van de problemen thuis. De situatie dreigt uit de hand te lopen, maar zijn moeder wil pertinent geen hulp. Mila uit ”Een beetje apart” van Gerry Velema (Callenbach, 2005) mag van haar ouders haar oma niet bezoeken omdat die te gelovig zou zijn, maar ze kan het niet laten.
Gehoorzaamheid
Bij Mila pakt het goed uit. Dankzij haar herstelt de relatie tussen haar ouders en oma. Kan dat eigenlijk wel - een kind dat de regels aan zijn laars lapt en juist daardoor iets moois teweegbrengt? Is het verdedigbaar een christelijke regel -hier gehoorzaamheid- te overtreden als er hogere waarden in het geding zijn?
Volgens de auteur kennelijk wel. Ook al krijgt Mila een flinke vermaning van vader, buurvrouw Hanny spoort haar aan vooral door te gaan met haar missie om de familiebanden te herstellen. In ”Fleur en Luuk en de oppashond” van Teunie Suijker (Den Hertog, 2007) is de situatie vergelijkbaar. Fleur en Luuk horen een hondje piepen, maar om het te zien moeten ze eerst door het hek van de bouwplaats glippen, wat verboden is. Toch doen ze het; hun rechtvaardigheidsgevoel wint.
Zet het lezen van zo’n passage kinderen aan tot kwaad? Nee. Eerder gaan ze inzien dat het niet altijd het beste is om de standaardnorm die zij van hun opvoeders hebben geleerd (hier gehoorzaam zijn) rücksichtslos toe te passen. Een klassiek voorbeeld is de omgang met Joodse onderduikers in de Tweede Wereldoorlog. Spreek ik de waarheid en verraad ik hen of lieg ik en red ik hun leven?
Christelijke auteurs die een moreel dilemma schetsen, lijken overigens niet altijd even zeker te zijn van de doeltreffendheid. Meer dan eens kunnen ze het niet laten een expliciete moraal toe te voegen. „Raar is dat: Je geeft iets weg en je wordt er zelf blij van!” constateert Roos in ”Geflitst”. Kim, die haar demente opa uitlacht, krijgt wroeging en vertelt het haar moeder. „Je hebt er spijt van. Dat is goed en wij vergeven het, Kim.”
Geruststellen
Een moraal in een boek heeft iets geruststellends: het kwade wordt bestraft, het goede overwint. Het is daarbij zaak te beseffen dat ook in niet-christelijke jeugdboeken vaak een boodschap doorklinkt - tussen de regels door of sterk aanwezig. Als André Boesberg in ”Zwarte stad” (Lannoo, 2006) de beklemming van de oorlog schildert, dan is wel duidelijk wat een lezer er uiteindelijk van opsteekt: oorlog is vreselijk.
Lang niet altijd past de les zo precies in het straatje van de christelijke normen en waarden. „Laat ze lekker gaan”, zegt oma, als andere meiden achter Isa’s vriendje aanzitten in Carry Slees ”See you in Timboektoe” (Prometheus, 2004). „Dat betekent alleen maar dat je een leuk vriendje hebt.” In ”Hoe overleef ik (zonder) liefde” (Querido, 2006) keurt Francine Oomen Joy’s experimenteren met het bovennatuurlijke voorzichtig goed, door de sympathie bij dit meisje te leggen en door haar vader -die onder meer haar tarotkaarten verscheurt- af te schilderen als een bruut.
Deze boeken van Oomen en Slee -in bovenstaande passages eerder normdoorbrekend dan normbevestigend, althans voor wie van de christelijke criteria uitgaat- staan daarmee in contrast tot boekjes uit eigen kring, waarin bidden en ’s zondagse kerkgang een herkenbare sfeer scheppen. Ze doorbreken geijkte patronen, heel anders dan een boek als ”Piep!” van Heleen Buth-Villerius. Daarin ontloopt Stan zijn verdiende straf niet als hij de hamster van zijn zusje laat vallen en zijn daad probeert te verbloemen door hem bij de dierenwinkel in te ruilen voor een ander exemplaar. Anders ook dan ”Het geheim van de griendkeet” van Adri Burghout, waarin moeder het niet gepast vindt als jongens en meisjes samen op een boot slapen.
Moslim
Op kleinere schaal en in bedektere vorm morrelt het christelijke jeugdboek echter ook aan de traditie. Neem de ruzie tussen de vader en moeder in ”De wiebeltand van Sofie” van Annemarie ten Brinke en Willemijn de Weerd (Mozaïek Junior, 2007). Ongetwijfeld maken alle ouders wel eens ruzie, maar wie het levensecht opschrijft in een voorleesboek voor kleuters gaat voor een christelijk kinderboek verder dan gangbaar is. Neem Veenstra uit ”Kwaad daglicht” van Jeanette Molema (Callenbach, 2007). Veenstra is strenggelovig, maar pest ook zijn leerling Jette. Of neem de gelovige oma in ”Een beetje apart” van Gerry Velema die in haar regeltjes dreigt door te slaan. Zo’n negatief beeld van gelovigen is in seculiere boeken, bijvoorbeeld ”Het boek van alle dingen” van Guus Kuijer (Querido, 2004), niet nieuw, maar in christelijke boeken is het betrekkelijk ongebruikelijk.
In de optiek van Mooren is zo’n ontwikkeling niet verkeerd. Christelijke auteurs mogen wel wat kritischer zijn tegenover zichzelf en meer buiten de eigen kring treden, zo stelde hij aan het begin van deze serie. „Komen er bijvoorbeeld ook moslimkinderen in de christelijke boekjes voor?” Jazeker. In Roland Kalkmans ”Kriebel” (Den Hertog, 2005) is Ilse christen en Zahra moslim. ”Zwerfkinderen” van Diana Pater (De Banier, 2007) beschrijft de oorlog in Kosovo vanuit het gezichtspunt van de Albanese (dus islamitische) Ferhat. Aan het slot van het boek komt hij in aanraking met een christelijk meisje en besluit hij in de Bijbel te gaan lezen. Ook ”De dag van de golven” van Corien Oranje (Columbus, 2006) speelt af in een moslimgemeenschap.
Op vergelijkbare wijze duiken er in diverse boeken niet-gelovige personages op. In ”Maria, dochter uit Colombia” van Roland Kalkman (Den Hertog, 2007) logeert Maria bij een onchristelijk vriendinnetje. In ”Fluiten op het strand” van Lijda Hammenga (Callenbach, 2004) komt Floortje in aanraking met het geloof door mevrouw Viola. En in ”Kwaad daglicht” van Molema is het precies andersom. Daar hoort een niet-christelijk opgevoed kind via een nevenpersonage over God, net als in ”Een beetje apart” van Velema.
„Ik laat daarmee zien dat het op aarde niet volmaakt is,” zei Velema eerder in deze serie. En ze heeft gelijk: ook op deze manier valt uit kinderboeken te leren. Je opsluiten in het eigen bastion is helemaal niet nodig.
Dit is het zevende en laatste deel in een serie over normen en waarden in de jeugdliteratuur.
Lees meer in de rubriek Boeken.