Naam: J. Bout
Leeftijd: 73 jaar
Functie: Oud-docente Duits en godsdienst aan het Van Lodensteincollege in Amersfoort, auteur (samen met N. J. Spaan) van kerkhistorische publicaties
Vraag: Welk boek is in uw jonge jaren van beslissende betekenis geweest voor uw latere leven?
„Nog altijd staat in mijn boekenkast het boek dat ik op het kerstfeest van 1945 van de zondagsschool kreeg: ”Jan Piepedoppie” van Gré van Tiel. Helemaal stukgelezen. De hoofdpersoon heeft zijn naam te danken aan het feit dat hij met zijn vader de boeren langsgaat om pijpendoppen te verkopen. Hij wordt getekend als een echt kind van God, iemand die dicht bij de Heere leeft en daar ook op een kinderlijke manier over spreekt. Later werkt hij zich letterlijk krom in de tuin van het kasteel, om zijn blinde buurmeisje Jopie naar de blindenschool te laten gaan. Wat had je als kind een medelijden met dat hulpeloze meisje!
Maar behalve ”Jan Piepedoppie” wil ik nog twee boeken noemen -ik heb als kind zo veel gelezen... Wat heb ik bijvoorbeeld genoten van ”Goud-Elsje”, geschreven door Max de Lange-Praamsma. De sfeer, de warmte van thuis, het gezin als een veilige haven waar liefde woonde. Ook al heerste er armoede en moesten de vader en moeder allebei hard werken.
Onvergetelijk vond ik ook ”De negerhut van oom Tom” van Harriet Beecher Stowe. Al had je er als kind geen notie van dat dat verhaal eigenlijk een vlammend protest was tegen de slavernij van die dagen. Dat inzicht kwam pas later, toen ik het boek op de literatuurlijst van de middelbare school opnieuw tegenkwam.
Die literatuurlijst betekende voor mij trouwens een omslag in denken. Ik was een heel fantasierijk kind, kon dagen lopen dromen over een verhaal, maar het lezen voor de lijst heeft mij van de idylle van het kinderboek beroofd. Toch is mijn leeshonger nog steeds niet gestild.
Wat de drie genoemde boeken met elkaar gemeen hebben? Alle drie ademen ze onderlinge liefde en zorg. Niet vanuit humanistische beweegredenen, maar vanuit een oprechte liefde tot God en Zijn Woord. Dan gaat het me niet om ’licht’ of ’zwaar’ in theologische zin, maar om de praktijk die uitwijst wie en wat de verhaalpersonen zijn.”
Volgende keer: J. van Belzen.