Op de zwarte omslag van "De procedure", de nieuwste roman van Harry Mulisch, staat in roodbruin de Aleph afgedrukt, de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet. En wie door de eerste bladzijden heen is, stuit al spoedig op het complete alfabet van Aleph tot Tau. Geen toeval uiteraard. Joodse teksten en in het bijzonder de kabbalistiek leveren belangrijk materiaal voor de roman.
Een "procedure" is in het dagelijks leven een vastgestelde gang van zaken, een voorgeschreven route, bijvoorbeeld in de rechtspraak. Het begrip heeft een wat bureaucratische uitstraling en de hoofdindeling van de roman versterkt dit nog. Er is sprake van drie delen, die "Akten" heten, deze zijn weer verdeeld in "Stukken", de tweede "Akte" heet "De zegsman" en is weer onderverdeeld in eerste, tweede en derde "Schrijven".
In de roman zelf komt de term diverse malen voor, hetzij als een gecompliceerde methode in de joodse kabbalistiek van de Middeleeuwen -een soort gegoochel met letters en lettercombinaties die een bepaalde getalswaarde hebben- hetzij als een wetenschappelijke weg in de microbiologie van de twintigste eeuw. In beide gevallen gaat het om het scheppen van leven. Hiermee is de kern van de thematiek van de roman aangegeven: het scheppen van leven uit levenloze stof, meer speciaal: klei, de kloof overbruggen tussen dode en levende materie.
Schepper met taal
De eerste Akte confronteert ons direct met een aantal verteltechnische zaken -welke soort lezers al of niet welkom zijn, wat voor soort verhaal de lezer kan verwachten- en voert ons naar de joodse wereld met het scheppingsverhaal in Genesis volgens een joods kabbalistisch geschrift uit de derde eeuw: "Sefer Jetsirah". In dit "Boek van de Schepping", een hermetisch traktaat, wordt uitgelegd hoe met de letters van het Hebreeuwse alfabet de eerste mens uit klei tot leven is gewekt.
Ook maken we kennis met de zestiende-eeuwse rabbi Löw uit Praag, die van de toenmalige keizer de dwingende opdracht krijgt -er heerst een sfeer van antisemitisme- een Golem (mens van klei) te maken. Dit loopt slecht af: de ontstane Golem pleegt direct een moord. De rabbi maakt zijn schepping dan ook ongedaan, hij vergruizelt de Golem tot klei. Scheppen heeft voor Mulisch alles te maken met woorden, met taal. Die gedachte obsedeert hem: een romanschrijver heeft goddelijke allures, ook hij is een schepper met taal.
In de tweede Akte staat de hoofdpersoon Victor Werker centraal, wiens geboorte aan het eind van de eerste Akte plaatsvond. Hij is microbioloog en heeft via een gecompliceerde wetenschappelijke procedure een "eobiont" (dageraadleven) gecreëerd, een tussenvorm die tussen dode en levende materie in staat. Hij schrijft drie uitgebreide brieven aan zijn doodgeboren dochtertje Aurora en stuurt afschriften aan Clara, de moeder met wie zijn relatie op de klippen is gelopen. Zijn persoonlijk leven is een ruïne geworden.
Ook in de derde Akte draait het verhaal om Victor en zijn wetenschappelijke prestatie: de eobiont, een chemisch hoogwaardig kleikristal, dat stofwisseling kent. Hem wordt grote eer toegekend tijdens een congres. Een Nobelprijs lijkt alleszins mogelijk. Het loopt echter tragisch af: aan het eind van de roman wordt hij vermoord. Het is een soort wraakneming op zijn overmoed. Door wie? Victor komt dat niet te weten. Dit raadselachtige einde doet sterk denken aan de roman "Het proces" van de Praagse schrijver Kafka.
Mythe en magie
Ziet Mulisch "leven scheppen" als een positief toekomstbeeld? Wie het overige werk van Mulisch een beetje kent, weet wel beter. De ontwikkeling van de techniek, de wetenschappelijke mogelijkheden die ontstaan -manipulaties met DNA- acht hij een groot gevaar voor de mensheid. Ook de creaties die in "De procedure" tot stand komen -de Golem van rabbi Löw, de eobiont van Victor Werker- leiden tot allerlei vormen van ondergang: de Golem moordt, Victors relatie met Clara gaat eraan en zelf vindt hij ook de dood. Als techniek en ratio in deze wereld allesbeheersend worden, wordt dat de mens op de een of andere manier fataal. Dan gaat het transcendente eraan. Dit moeten we beslist niet christelijk gaan interpreteren: "transcendent" staat bij Mulisch voor mythe en magie, die zich aan de ratio onttrekken.
Ook Victor lijkt het verwoestende aspect van het scheppen van leven te beseffen als hij zichzelf in het voorlaatste hoofdstuk de vraag stelt: "Is de ziel van het gebod dat gij niet zult moorden misschien het gebod dat gij geen leven zult scheppen?"
Voor de echte Mulisch-fans biedt "De procedure" weer heel wat speurwerk. Zoeken naar de samenhang tussen de zo gevarieerde ingrediënten: Genesis, kabbala, moderne wetenschap, de relatie met Mulisch' overige werk en de samenhang met zijn eigen levensverhaal. Hier ligt voor een groot deel de verklaring van het feit dat in luttele weken reeds vele tienduizenden exemplaren van de roman zijn verkocht. Het is een boek voor lezers die een grote literaire belezenheid bezitten en dol zijn op het ontdekken van intertekstualiteit, het verband tussen teksten. Zij kunnen hier hun hart ophalen. Het wemelt van verwijzingen naar de Bijbel, de "Metamorfosen" van Ovidius, Byron, "Der Tod in Venedig" van Thomas Mann, Franz Kafka, Dostojewski, Nietzsche, Freud en noem maar op. Het toont Mulisch' eruditie, die hij overigens graag etaleert!
Ook in detail valt er soms te genieten. Mulisch bezit het vermogen tot originele, treffende vergelijkingen. Zo wordt de kaarsrechte scheiding in het haar van een officier omschreven als "een scheiding zo feilloos als de baan van een kanonskogel" (blz. 76), en van een buitenlandse vrouw die Nederlands spreekt wordt gezegd: Ze "veranderde die taal van een gure Hollandse wind in een tropische bries op een Caraïbisch eiland" (blz. 121). Helaas biedt de schrijver ons niet veel van dit soort verrassingen.
Joodse legenden
Maar er zijn ook andere lezers. Lezers die weinig zullen genieten van de roman of zich er zelfs aan zullen ergeren. Ik denk aan drie categorieën.
Allereerst lezers die geïrriteerd zullen raken door de 'dialoog' die de verteller in de eerste Akte met hen voert. Een nadrukkelijk aanwezige "ik" spreekt de lezer met "jij" aan en geeft wie spanning wil, het advies: "Dit boek... meteen dichtslaan", de "ik" noemt zich een "oeuvreschrijver" en constateert met genoegen dat een verhaal niet meer, als vroeger, op de werkelijkheid hoeft te lijken. Deze lezers zullen zich de vraag stellen: Waarom moet dit alles in de roman zelf aan de orde komen? Het gaat zeker ten koste van het dramatische.
Tot de tweede categorie reken ik degenen die weinig behoefte hebben aan science fiction. Wat Mulisch in "De ontdekking van de hemel" deed, doet hij hier nog eens dunnetjes over met de creatie van de "eobiont". Het gaat er hier niet om een auteur in zijn verbeelding te kortwieken, maar wie echte science fiction wil, kan toch beter elders terecht.
De derde categorie wordt gevormd door christelijke lezers voor wie de Bijbel gezag heeft als het Woord van God. Voor Mulisch ligt dat heel anders. Voor hem hebben de mythen van heidense oorsprong, de vele joodse legenden, de geschriften van de oude Indiërs, de hiërogliefen uit Egypte in principe dezelfde waarde als de Bijbel. Voor hem is de Bijbel slechts een boek uit een oude cultuur. Daarom springt hij er ook zo vrijmoedig en relativerend mee om. Uit oude joodse legenden haalt hij het gegeven dat niet Eva maar Lilith Adams eerste vrouw was, die vervolgens in een soort demon verandert. JHWH noemt hij zijn "transcendente collega", want ook de schrijver heeft in zijn visie goddelijke macht. En christelijke lezers schopt hij regelrecht tegen de schenen door -via zijn personage- de hemel "een psychiatrische inrichting" en de kerken "verdrietverwerkende machines" te noemen. De voorbeelden zijn duidelijk, lijkt me. Ze illustreren een wereld van verschil in levensbeschouwelijk opzicht tussen de schrijver en een christelijk lezerspubliek.
Het zal waarschijnlijk al duidelijk zijn: ik reken mij tot elk van de drie genoemde categorieën. Daarom kunnen de diverse 'procedures' die Mulisch in "De procedure" toepast, mij geenszins bekoren.
N.a.v. "De procedure", door Harry Mulisch; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 1998; ISBN 90 234 3714 4; 304 blz.