Harry Mulisch is een groot schrijver en hij weet het. Christoph Buchwald moet verbaasd opgekeken hebben toen hij hem hoorde zeggen: "De kunstenaar die er zich op laat voorstaan dat hij een kunstenaar is, is het in gelijke mate niet." Gelukkig maakte Mulisch de zin af en redde zichzelf: "En dat heeft helemaal niets te maken met bescheidenheid of deemoed." Inderdaad, op deze 'ondeugden' heeft niemand Mulisch ooit kunnen betrappen. "Toen ik 13 was, wist ik al dat ik een genie was", zei hij eens. Afgelopen maandag werd de populaire schrijver 75 jaar.
Christoph Buchwald was jarenlang de Duitse uitgever van Harry Mulisch. Vorig jaar voerde hij een aantal gesprekken met de Nederlandse auteur over zijn schrijverschap. De interviews zijn omgewerkt tot een boekje dat een interessante kijk geeft op de mens Mulisch. De Nederlandse vertaling kreeg als titel mee: "De hond en de Duitse ziel".
Mulisch, zoon van een Oostenrijks-Hongaarse vader die met de Duitsers collaboreerde en een Joodse moeder wier familie werd gedeporteerd, laat zich portretteren als een onafhankelijk schrijver. Natuurlijk is hij beïnvloed door grote voorgangers, dat kan zelfs hij niet ontkennen. Maar Mulisch is zuinig met het noemen van voorbeelden. "Ik denk niet dat ik door het lezen van boeken de schrijver ben geworden die ik nu ben. Ik ben altijd zo geweest. Ik heb bij deze of gene kunstenaar, schrijver, componist of schilder, vast iets opgesnoven wat me aantrok", merkt hij achteloos op. Zijn grote voorbeelden zijn Thomas Mann en Fjodor Dostojevski geweest. "Het polemische, gematigde element bij Thomas Mann en het mateloze bij Dostojevski, de combinatie van die beide stemmen vond ik boeiend."
Maar verder beroemt de schrijver zich op zijn autonome ontwikkeling. "Mijn ouders stonden open voor nieuwe ideeën, waren liberaal, en ze hebben me weinig tot niets opgedrongen (). Ik ben dus niet nadrukkelijk 'Duits' opgevoed, maar ook niet joods, protestants, katholiek of zelfs maar atheïstisch. Ik heb de bijbel en de kabbala gelezen zoals andere boeken, ze boeiden me. Ik was vrij van de calvinistische ge- en verboden waarmee mijn klasgenoten worstelden en ik hoefde me later nergens van los te maken. Daar ben ik mijn ouders tot op de dag van vandaag dankbaar voor."
Goethe en Rembrandt
Het resultaat van deze opvoeding is in elk geval geweest dat Mulisch een verwaandheid aan de dag legt die niet zelden overgaat in vérgaande zelfoverschatting. Dat hij zichzelf zonder blikken of blozen op één lijn plaatst met Goethe of Rembrandt, zij hem vergeven. Maar wanneer hij meent de teugels van de Godsregering te kunnen overnemen, verliest hij al zijn menselijke beperkingen uit het oog. In zijn roman "De ontdekking van de hemel" zagen we hem al experimenteren met de loop van de geschiedenis. Tegenover Christoph Buchwald licht hij toe: "In "De ontdekking van de hemel" trekt hij (God, RL) zich uit zijn schepping terug, de biotechnologen beconcurreren hem serieus, zijn almacht is aan het verdwijnen. Vroeger kon hij alles en de mens kon niets, en hij vroeg aan Job: "Kun jij de zee toesluiten achter deuren?" Intussen is de zee in de Hollandse polder opgesloten, en dat was uitsluitend mensenwerk. En de mens heeft Nagasaki en Hirosjima vernietigd zoals God Sodom en Gomorrha. Hij heeft van God de laatste geheimen van de schepping afgekeken en van zichzelf de schepper gemaakt." Om er wat teleurgesteld aan toe te voegen: "Maar in zijn paradijs staan tot dusverre alleen Dolly en Copy Cat."
Laatste stap
In zijn roman "De procedure" waagt Mulisch de ultieme stap. Van dode materie, van zwavel, waterstof en zuurstof, wordt een levend wezen gemaakt, dankzij -let wel!- het spreken van de mens. En dan laat de schrijver merken dat hij zijn eigen fictie hopeloos verwart met de werkelijkheid. Tegen Buchwald zegt hij: "Zo ver zijn we nog niet, maar over vijftig jaar kunnen we dat zeker ook." Een krampachtige, huiveringwekkende wens om als God te zijn.
De vaardigheid waarmee Mulisch zijn gedachtegoed verpakt maakt hem gevaarlijker dan Maarten 't Hart, Jan Wolkers of Jan Cremer. Niet gehinderd door de 'ballast' van zijn opvoeding, schotelt hij de lezer een wereld voor waarin God op een subtiele, listige manier uit het zicht verdwijnt. Mulisch zet zich nergens tegen af, hij schept op een zelfverzekerde, overtuigende manier een eigen werkelijkheid, waarin de lezer wordt meegezogen. Want schrijven kán Mulisch. Zelf zegt hij daarover: "Ik wil dat je bij het lezen van mijn boeken vergeet dat je lees t. De taal is het medium van de mededeling, geen esthetisch middel."
Het vertellen van een verhaal is voor Mulisch essentieel. "Het is zeker ook dat de wetenschap begonnen is bij het vertellen, dat ze geboren is uit de geest van de literatuur. Democritus en Pythagoras waren schrijvers en pas in tweede instantie filosofen en wiskundigen. De geschiedwetenschap, lange tijd het domein van de literatuur, kent haar eerste hoogtepunt in Homerus, in hem heeft ze haar eerste grote vertèller. Met de ontwikkeling van de wetenschappen heeft de literatuur evenwel steeds meer terrein verloren; veel stof en veel thema's zijn niet meer het onderwerp van de vertelkunst, maar van onderzoeksrapporten en experimentele ordening. Dat verlies aan literair terrein probeer ik met mijn boeken weer een klein beetje goed te maken door wetenschap en literatuur, reële en metafysische wereld naar elkaar toe te denken."
Weinig zelfkennis
Het is aangrijpend dat iemand met zo'n talent ("misschien zelfs een genade ", oppert Mulisch voorzichtig), zo opgetogen met vuur speelt. De man die zegt Hitler te hebben begrepen ("Hij is niets. Dus heb ik niets begrepen. Dus heb ik het niets begrepen.") legt op 75-jarige leeftijd nog maar bitter weinig zelfkennis aan de dag. Hij mag dan -naar eigen zeggen- de hemel hebben ontdekt, het zicht op de ziel heeft hij zichzelf ontnomen. Daarom neemt hij de wijze lessen uit de door hem bewonderde Bijbel niet ter harte. De Prediker heeft een dringende waarschuwing voor de veelschrijver: "Wees niet te snel met uw mond, en uw hart haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht; want God is in de hemel, en gij zijt op de aarde; daarom laat uw woorden weinig zijn." Díe ontdekking heeft Mulisch nog niet gedaan. Nog altijd niet.
Mede n.a.v. "De hond en de Duitse ziel. Christoph Buchwald in gesprek met Harry Mulisch", door Christioph Buchwald; uitg. Cossee, Amsterdam, 2002; ISBN 90 5936 003 6; 95 blz.