Volgens een oude Joodse legende leefde ene rabbi Löw in de zestiende eeuw in Praag. Deze droeg zorg voor de Joodse gemeenschap. Op een nacht had hij uit klei van de rivier de Moldau een menselijk wezen gemaakt. Dit wezen kwam tot leven toen Low het woord 'Emeth' ( waarheid) op zijn voorhoofd schreef. Hij noemde het wezen Golem, hetzelfde woord dat in Psalm 139 gebruikt wordt voor de 'ongevormde klomp', het embryo van een mens. De Golem keerde zich op den duur tegen de Joden. Rabbi Löw moest hem toen doden om de ondergang van zijn eigen volk te voorkomen. Dat deed hij door de eerste letter van 'Emeth' (de letter 'Aleph') uit te wissen. Het woord 'Meth' (dood) bleef over. De Golem stierf en werd weer tot klei.
Deze legende speelt een belangrijke rol in de tweede roman van Sjaak Verboom. Hij vertelt het verhaal van Max Young, een poppenspeler uit Rijssen, die naar Jeruzalem trekt om mee te werken aan een internationaal poppenfestival. Als hij bij het Train Theater in Jeruzalem arriveert, blijkt het hele festival afgelast te zijn: diverse deelnemers hadden zich teruggetrokken vanwege de aanslagen. Dit is zeer tegen de zin van een van de organisatoren, Ruth Bergman. Max komt met haar in contact. Ze vraagt hem toch te willen spelen; als het niet in Jeruzalem kan, dan maar in Jenin, Palestijns gebied! Artiesten hebben andere mogelijkheden dan wapens volgens Ruth: zij moeten vechten met hun talent. Het mag echter niet zijn voorstelling Het verhaal van Ester worden. Volgens Ruth is dat het verhaal van de wraak en wraak leidt alleen tot meer bloedvergieten.
Voor ze naar Jenin vertrekken, brengt Ruth hem nog in contact met de oude Jitschak, een jood uit Hongarije, die de holocaust overleefd heeft. Deze heeft drie poppen bij zich, die zijn vrouw in de oorlog tijdens de razzia in Bratislava gebruikt had om de menigte tot opstand tegen de Duitsers aan te zetten. Het was echter haar eigen dood geworden. Max twijfelt nog altijd aan het nut van een voorstelling. Ruth erkent dat sommige mensen het niet zullen waarderen. Ze citeert een zin die op de muur van het getto van Wilna stond: "Op een begraafplaats speelt men geen theater." Deze zin staat ook vermeld als motto voorin het boek. Ze is er echter van overtuigd dat kunstenaars méér mogelijkheden hebben. Journalisten, analisten en media doen hun best de actualiteit te doorgronden. Kunstenaars kunnen meer: zij kunnen het hart raken. Of, zoals Jitschak het zei: het theater geeft ons onze menselijke waardigheid terug.
Theater
Op weg naar Jenin maakt Max kennis met het Israëlische leger: bij een checkpoint staan zwaar bewapende militairen, kinderen eigenlijk nog. "Een miliitair uniform ontmenselijkt," denkt Max. Dit is een gedachte die in het boek herhaaldelijk terugkeert. "Het Israëlische leger is de Golem van vandaag." Het brengt vernietiging. Dat leidt dan ook tot de vraag: "Wat is onze Aleph? Wat moeten we doen om de dood te bezweren?" Als ze in Jenin arriveren, blijkt hoe lusteloos en doelloos de mensen daar zijn. Door het hek dat de Israëli's plaatsten, zijn de olijfgaarden onbereikbaar geworden. Veel huizen liggen in puin vanwege de raketaanvallen. En daar moet Max gaan spelen! In het half verwoeste theater van Jenin gaat Max de volgende dag met Arabische kinderen aan de slag. Ze moeten in tweetallen blindemannetje spelen. Het slaat aan, volwassenen komen kijken. De vraag die Max aan het einde van het spel stelt, slaat in: zou je je ook door een Jood durven laten leiden? Dat vertrouwen ontbreekt. Dat blijkt Max heel duidelijk als hij in gesprek raakt met Nabil, de beheerder van het theater. Deze leidt nu jongens op tot zelfmoordterroristen. Toch belijdt hij Max: er zijn twee stemmen in mij: één van de wraak, maar ook één van de hoop. De volgende dag laat Max hen van het hout van een omgehakte olijfboom (er zijn toch geen mannen meer om te oogsten) popjes snijden. Hij laat ze ermee spelen en liedjes zingen. Hij wil ze leren te communiceren.
Tumult
Als ze weer terug gaan naar Jeruzalem, stelt Ruth voor een openluchtvoorstelling te maken bij het huis waar Max logeerde. Deze terugreis verloopt heel emotioneel. Nadat hun taxi het begeven heeft, proberen ze vanuit een nederzetting een lift te krijgen naar Jeruzalem. Dat lukt; ze kunnen meerijden in een auto die een jongen naar de 'jesjieve' (de Talmoedschool van de orthodoxe joden) zal brengen. Deze Gidon Cohen raakt ernstig gewond, als de auto onderweg beschoten wordt. Tijdens de voorbereidingen van de voorstelling komen er allerlei jeugdherinneringen in Max op. Centraal staat daarin het raadsel van Max' geboorte. Die vond plaats een jaar na de overlijdensdatum die hij ontdekte op de grafsteen van zijn moeder, die hij nooit gekend had. Later bleek dat dit een vergissing is geweest. De grafsteen was gemaakt door vrienden van zijn vader uit Pakistan. Zij hadden een fout jaartal daarin gebeiteld. Als Max zijn voorstelling zal gaan geven, blijkt er veel publiek te zijn: niet alleen joden, maar ook de vrienden uit Jenin. Hij speelt een voorstelling waarin twee mannen, Luuk en Tim, ruzie krijgen over de jonge vrouw Julie. Als rechter Mordechai (de pop van de oude Jitschak, die tijdens de voorstelling arriveert en deze pop aan Max geeft) het oordeel uitspreekt: "Snijd haar doormidden. Elk van u ontvangt zijn deel!" barst in alle hevigheid een tumult los. Jesjievestudenten, die toch al een hoop lawaai waren gaan maken, vallen op Max aan en maken de pop kapot. Max geeft zijn eigen pop Julie aan de oude Jitschak. En daarmee eindigt het boek.
Tradities
Zo'n open einde vinden veel lezers onbevredigend. Toch heeft het hier wel een duidelijke functie. De lezer heeft zonder twijfel ontdekt dat het Joods-Palestijnse conflict achtergrond van dit verhaal vormt. Verboom stelt zich nogal kritisch op tegen de rol die het Israëlische leger in dit conflict speelt. Blijkens het slot van het boek treft die kritiek ook het orthodoxe volksdeel, dat in Verbooms visie het hele conflict aanwakkert. En tegen die achtergrond is niet te verwachten dat er een spoedig einde aan het conflict zal komen. Een open einde dus. Door het hele boek heen speelt een ander thema: dat van de moeder van Max. Zij zou al overleden moeten zijn voor hij geboren was. Het blijkt te maken te hebben met een fout op de grafsteen. Het maakt het boek wat raadselachtig en wat het nu wezenlijk bijdraagt aan het hoofdthema, ontgaat me. Wel is duidelijk dat Verboorn wil laten zien dat Max' vader en moeder de cultuur van hun traditievolle dorp durfden doorbreken. Waarschijnlijk wil hij hiermee aangeven dat ook in Israël het loslaten van de tradities bevrijdend kan werken.
Vreemd vind ik ook de rol van Veldhuizen, de Veluwse boer die de mkz-crisis niet meer aankon en door zijn vrouw naar Israël gestuurd is om wat bij te komen. Ik vind dit allemaal nogal geconstrueerd. Maar dat komt in deze roman wel vaker voor. De beschrijvingen die Verboom levert van het spel met de Arabische kinderen in Jenin, de manier waarop Max de brand in de omgehakte olijfboom te lijf gaat, de langdradige beschrijving van het poppenspel aan het slot... het doet allemaal zo geforceerd, overdreven en gezocht aan.
Onecht
Het boek komt daardoor nogal onecht over. Zeker, Verboom heeft de gave om mooie beschrijvingen te geven van bepaalde situaties, van bepaalde personen. De fotograaf met oog voor detail laat zich hier opnieuw kennen. Ook herken je hierin hoe hij, de fotojournalist, probeert gevoelens over te brengen, waarmee hij de lezer (of moet ik zeggen: kijker?) probeert te beïnvloeden. Maar het ligt er vaak te dik bovenop. Het wordt allemaal wel erg zwart-wit, om in het fotojargon te blijven. Daar komt nog bij dat die aaneenschakeling van "plaatjes" op de lange duur vermoeiend is. Er wordt door de schrijver ook zoveel emotie in gelegd, de beschrijving gaat daar onder lijden. Het boek laat de lezer mee een verward gevoel achter. Meer nog, ik vind het een warrig boek. Ik wil nog iets anders noemen. Verbooms achtergrond als fotograaf bij het Reformatorisch Dagblad is genoegzaam bekend. Uitgeverij Mozaïek in Zoetermeer wil christelijke literatuur uitbrengen. Dat wekt verwachtingen. Maar juist op dat punt mis ik heel wat. De kritische houding tegenover Max' geboortedorp, de meewarige toon waarop hij de Israël-visie van Veldhuizen bejegent, de kritische houding tegenover de joodse orthodoxie... ik kan er wel iets van begrijpen. Maar toch mis ik hier een positief christelijk geluid. En welke (christelijke?) boodschap draagt hij daarmee uit? Ik hoop die hij dat in een volgend boek duidelijker kan doorgeven.
Deze recensie is met toestemming overgenomen uit Daniël.
www.jbgg.nl