Geroepen dichters; die generatie is aan het uitsterven. Maar Inge Lievaart opent haar nieuwe bundel met een stem van buiten, die roept: ”Een stem zei: jij”. En die stem noemt onontkoombaar haar naam. Om de „zilveren fluisteringen” te vertalen over water in het versteende en over water dat de huid van de rots vochtig maakt.
Lievaarts nieuwste bundel is te lezen als het literaire testament van de dichteres, of -zoals de achterflap zegt- haar geestelijke biografie. De prachtige titel ervan geeft dan ook de essentie weer van haar poëzie: licht, wachtend op hoop en heling, te midden van al wat hard is. De dichteres kijkt terug, maar vooral vooruit. Naar de toekomst, waarin al het harde zacht is.
De bundel heeft mystieke trekken. Lievaart mijmert over het leven met God, de troost en hoop die ze daaruit put, maar ook de strijd en confrontatie in het leven. Opmerkelijk is dat ze daarin een lichtvoetige toon hanteert. De dichteres gebruikt woorden als wachten, stil luisteren en fluisteren, waardoor haar poëzie omgeven wordt door stilte en versluiering. De afwezigheid van interpunctie en het gebruik van de vrije versvorm versterkt dit: geen harde strepen, punten en uitroeptekens of dwingende rijmschema’s, maar ingehouden formuleringen en open vormen.
Dat wil niet zeggen dat Lievaarts poëzie vaag is. Hoewel de dichteres een wat abstracte taal gebruikt, spreekt uit haar gedichten het verlangen van een mens die niet ziet, maar wel hoopt.
Water -een oerchristelijk symbool- is daarin een belangrijk beeld. Het is er, overal, zoals de Ene die water geeft, voor nu en voor later en voor altijd. Water brengt leven, ís het leven en doet hérleven. Als ergens „een begin van weer water” ontspringt, komt in beweging wat verstard en verijsd was. Zoals in ”Tekenen van herleven”:
wie zou niet lachen en kijken
met wijdopen ogen en wachten
tot wat star is beweegt
en heel stil fluisteren
of het weer stem krijgt
gaat fluisteren
weer lachend geluk uitdeelt
Verharding
”Tot al het harde zacht is”; dat gaat natuurlijk ook over verharding - het leven dus. Daarover schrijft Lievaart in de afdeling ”Hoe het begon”. In het gedicht ”Mijmeren aan het venster bij moeder op schoot” wordt een beeld geschetst van een kind dat intens veilig is: bij moeder op schoot. Maar het schemert en het kind ziet dat het avond wordt, donker, en aldoor zwarter. Dan rijst de vraag (of is het een constatering?):
dringt het donker op
is het licht verdwenen
zingt er nog een stem
Het besef ontwaakt dat er ongemerkt iets binnengekomen is, via een barst in de ruit of een kier in het venster. En de donkerte komt niet alleen van buiten; het zit van binnen, blijkt. Er dreigt drift, capitulatie, verraad zelfs:
met een schok is het weten ontwaakt
dat buiten iets blijft dat belaagt
en binnen iets neigt naar verraad
Maar gelukkig is er „een hand die vangt”, die al het vuile afwast: „het stillend wonder/ geboorte van besef: er is een oor dat hoort”.
Triomf
In de laatste afdeling ”Door het voorbijgaan heen” klinkt berusting en uitzien. Het wachten is op een tijd waarin al het vergankelijke voorbij is. Geen moeizaam lichaam meer, geen hardheid, maar een stroom van water, die al het harde zacht maakt.
Hier en daar klinkt er dan een onvervalst gereformeerde triomf door in Lievaarts bundel. Dat levert gelukkig geen voorwaartse strijdliederen op -daarvoor is haar bundel te bescheiden-, maar gedichten waaruit een vast vertrouwen klinkt:
Wanneer mijn adem uitging niet meer in
dan zal ik zijn verzameld tot de zaligen
de bij de Heer bewaarden
tot hun opstanding bij zijn wederkeer:
de hemel op aarde
N.a.v. ”Tot al het harde zacht is. Gedichten”, door Inge Lievaart; uitg. Kok, Kampen, 2007; ISBN: 90 435 1300 8; 48 blz.