”Tot al het harde zacht is” heet de dichtbundel die Inge Lievaart haar „geestelijke biografie” noemt. Aan de hand van die bundel blikt de negentigjarige dichteres terug op haar persoonlijke ontwikkeling: „Het gaat erom dat je Gods weg leert gaan, maar altijd weer zit je dikke ik daarbij in de weg. En toch is God bezig om je te vormen tot degene die Hij bedoeld heeft - als een levende steen. Is dat niet mooi?”
Geen plant in haar huis waagt het om niet te bloeien. De vensterbanken staan vol zelfgestekte geraniums, en overal zijn kleine vaasjes neergezet met een paar rozen, een paar viooltjes, een takje begonia. „Ik woon hier al sinds m’n zestiende, toen je in plaats van flats nog duinen aan de overkant had, en aan de achterkant van het huis een open duinvlakte, begroeid met struiken - met nachtegalen. En altijd hoorde je de zee. Nu hoor ik vooral het verkeer. Maar ik zie de vuurtoren nog, kijk, precies door dat smalle spleetje tussen twee flats.”
Oog voor de natuur heeft Inge Lievaart altijd gehad. „Ik ben geboren op Texel, en de indruk die ik daarvan overgehouden heb, is die van het licht dat alles overkoepelt. Dat licht komt ook telkens terug in mijn gedichten. Alles wat je sterk beleeft, krijgt een meerwaarde: het licht, de duisternis, het water. Hoe beweeglijk kan water zijn, hoeveel stemmen kan het hebben. Je hebt levend water, maar ook water dat hard geworden is, versteend tot ijs - voor mij een beeld van verkild geestelijk leven. Maar ik geloof ook in de Zon die al het harde zacht maakt.”
Genoemd met een naam en geroepen
door een stem van buiten mijn horen
een opening in mij sprekend
een zilveren fluistering wordend
in het innigste van mijn ik
Genoemd met een naam en geroepen
om een stem te zijn een getuige
met handen en voeten sprekend
de fluistering te vertalen
van water in het versteende
„Ik heb geen stem in de lucht gehoord, ik ben geroepen door de Bijbel. Het hele leven staat bij mij in het kader van een roeping - als dichter, maar ook als mens. Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik een stem van het geloof zou moeten zijn, ook al zie je dat achteraf duidelijker dan in het begin.”
Inge Lievaart groeide op in een gereformeerd gezin, als de oudste van vijf kinderen. „Vader was hoofd van de School met de Bijbel - voor een armzalig loontje, want het was in de tijd dat het bijzonder onderwijs nog niet gelijkgeschakeld was. Mijn ouders hadden God lief, dat was écht, dat voelde je. Zelfs als heel klein kind kreeg je daar iets van mee.
Mijn eerste religieuze ervaring had ik toen ik nog geen drie jaar was, bij moeder op schoot, terwijl het om ons heen steeds donkerder werd. De lamp ging niet zo vroeg aan -om olie te sparen- en de straatlantaarns wachtten elke avond op de man met de trap die ze kwam aansteken. Maar ik was niet bang in het donker, ik voelde me helemaal in het geluk van de vrede getild, terwijl mijn moeder zong van ”Weet gij hoeveel sterren kleven”, of ”Daar ruist langs de wolken”, of ”Veilig in Jezus’ armen”.”
Drijvend op een stem
op geluid van zingen
naar geluk getild
zonder bang te zijn
kijken hoe het donker
|aldoor zwarter wordt
drijvend op een stem
op een lied van vrede
licht van sterren zien
-
dringt het donker op
is het licht verdwenen
zingt er nog een stem
„Het was voor mij vanzelfsprekend dat God van mij hield, net als van mijn vader en moeder. Maar ik ontdekte ook, als kind al: God en de satan vechten om jou, en niet omdat jij zo aardig bent. Dat verwarde me. Wilde ik dat wel? Het zit er al zo jong in, dat je zelf Gods liefde verdiend wilt hebben, dat je te trots bent om die gratis te krijgen. Toen ik veertien was besefte ik heel goed hoeveel ergs er in de wereld was, en ook dat ik zelf niet vrij was van dat kwaad.
In die tijd zat ik op oudejaarsavond in de kerk en daar werd voorgelezen uit Jesaja: ”Komt dan, en laat ons samen richten, zegt de Heere; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.” Dat kan gebeuren, dat een tekst je ineens heel persoonlijk raakt. Zo lang ik die stem uit de Schriften hoor, houd ik het bij die persoonlijke God: Hij spreekt ons aan en verlangt naar ons antwoord.”
Toen haar moeder stierf, was Inge Lievaart negentien en woonde ze met haar familie sinds drie jaar in Scheveningen. „Ik was de oudste, ik moest altijd het voorbeeld zijn. Dat heb ik soms wel moeilijk gevonden. Vanaf mijn negentiende heb ik het gezin gerund. Dat was een tijd waarin verschillende perspectieven op het leven verdwenen - ik was al jong verliefd, maar dat liep op niets uit, en nadat moeder gestorven was had ik ineens een taak waaraan ik jarenlang de handen vol had. In die tijd begon ik met dichten. Mijn zus en ik hadden ons verblijf in een van de bovenkamertjes, tweehoog. Zij is achtenhalf jaar jonger dan ik, en ze hield zich koest als het nodig was. Als ik zat te dichten, of in de vensterbank naar de nachtegalen zat te luisteren.
Toen dat dichten serieuzer werd, betreurde ik het soms wel dat ik na de mulo vaders aanbod van studie had afgeslagen. Ik was te jong toen: lagere school en mulo had ik in acht jaar doorlopen. De stof van vier jaar mulo deden we in Ridderkerk in drie jaar. Geen franje en extra lange schooldagen. Na afloop was ik murw. Dus ging ik in ons gezin van zeven mijn moeder helpen, die niet sterk was - ongezocht kreeg ik de opleiding die nodig was om haar op te volgen. Later bezocht ik wél met mijn vader lezingen over de wijsbegeerte der wetsidee, en dat leidde er weer toe dat ik twaalf jaar lang de privécolleges van prof. Mekkes heb gevolgd - heel goed om het denken te scherpen, om allerlei levensbeschouwelijke elementen in de poëzie te leren onderscheiden.”
Tijdens de Tweede Wereldoorlog debuteerde Inge Lievaart met de clandestiene uitgave ”Biecht van een christen aan zijn volk” (1944), een deeltje van de serie ”In signo piscium”, waarvan de opbrengst voor onderduikers bestemd was. De man achter die serie was Klaas Heeroma, de protestantse dichter en hoogleraar die in de wereld van de christelijke literatuur een gezaghebbende positie innam. „Hij kwam vaker bij ons langs tijdens de oorlog, op de fiets, met zijn gedichten de christelijke gemeenschap ondersteunend. Ik wist van niets toen hij ineens een stapeltje van mijn debuut meebracht: illegaal, en onder het pseudoniem Anna Terweel.
Na de oorlog hebben ze me in de kring gehaald, Van der Stoep, Risseeuw en Rijnsdorp. Zeven jaar ben ik secretaresse van het tijdschrift Ontmoeting geweest. Dat was voor mij een geschikte ingang bij allerlei auteurs, een goede leerschool ook: ik moest ineens oordelen over de poëzie van anderen, en daar leer je veel van. Toch zou ik niet weten wie mij nu écht beïnvloed heeft. Ik las veel, ook de Vijftigers, en daar reageerde ik dan weer op. Maar op mijn eigen manier.
Als dichter ben ik behoorlijk eigenwijs geweest, denk ik. Ik weet nog dat Piet Risseeuw eens tegen me zei: „Inge, ga toch eens wat eenvoudiger schrijven!” Hij wilde dat ik meer voor de gemeente zou dichten. Maar ik zei: „Meneer Risseeuw -ik bleef meneer zeggen, zo lagen de verhoudingen-, daar ben ik niet aan toe.” Het kon niet, ik moest eerst zodanig rijpen dat ik me één met de gemeente kon voelen, ik moest eerst mijn talent nog stemmen, mijn eigen geluid vinden. Maar later zijn ze royaal ontstaan, die gedichten van mijn ’wij-stem’.”
Haar vroege gedichten beschrijft ze achteraf als „wel wat retorisch.” Onder meer door het lezen van de Vijftigers is ze daar los van gekomen. „Ik leerde de woorden en beelden die zich zo gemakkelijk aandienen te wantrouwen en mijn verbeelding haar gang te laten gaan. Dat heb ik moeten leren: naar het vers luisteren, me afvragen hoe het wil worden, me voegen naar wat de beweging in me wil. Dan kan het vers ook anderen bewegen.”
De contacten met andere christelijke auteurs hebben veel voor Inge Lievaart betekend. „In mijn tijd bij Ontmoeting organiseerden we de Pinksterconferenties in Woudschoten. Ik moest dan de kamers verdelen en de centjes innen - ik was al doodmoe voor het begon. Maar na een paar jaar hadden Rijnsdorp, Risseeuw en Van der Stoep geen zin meer „om literaire catechisatie te geven”, zoals ze dat uitdrukten. Het hielp niet, er ontstond geen bezielende gemeenschap die de christelijke literatuur kon dragen in wederzijdse beademing. Ik miste de conferenties wel, met verschillende auteurs had ik een goede relatie opgebouwd, met Koos van Doorne, met Jacoba Vreugdenhil en zo veel anderen die inmiddels zijn overleden. Zonder dat vaste verband werd het onderlinge contact helaas zwakker.
Ik heb ook wel contact met de jongere christenauteurs, ben nog altijd lid van het Schrijverskontakt, maar iedere generatie staat toch eigenlijk weer op zichzelf. Ik heb het gevoel dat ze mij ’voorbij’ vinden. In de aanloop naar het Liedboek 2000 heb ik bijvoorbeeld een tekst opgestuurd, maar nee, zei de secretaresse, we hebben liever werk van jongeren. Ook in het verleden ben ik trouwens wel tussen wal en schip gevallen, doordat ik een vrouw was. Het huidige Liedboek, zoals het er nu ligt, is alleen maar door mannen gemaakt - daar ben ik wel jaloers op geweest, daar had ik bij willen zijn. Maar in Rijnsdorps ogen ben ik vermoedelijk altijd ”dat meisje dat ook gedichten schreef” gebleven.”
Inge Lievaart zorgde voor haar vader tot zijn dood: „Vader en ik hebben het bijna veertig jaar heel goed gehad, samen” Daarna moest ze -op haar 57e- voor het eerst een baan zoeken. Ze kwam op de redactie van het tijdschrift Woord en Dienst terecht bij uitgeverij Boekencentrum, tot ze een paar jaar later vanwege gezondheidsredenen met dat werk moest stoppen.
Dat ze nooit getrouwd is, heeft ze vroeger wel betreurd, nu niet meer. „Maar ik weet wat het is om lief te hebben - dat had ik wel jammer gevonden, als ik dat gevoel nooit had gekend. Later kreeg ik alsnog de kans om te trouwen, maar toen kon ik niet meer genoeg naar die ander toegroeien. Ik verlangde naar geestverwantschap, naar iemand die op dezelfde manier kon denken als ik. Eigenlijk was ik getrouwd met de poëzie.”
In de loop van de jaren publiceerde ze bundel na bundel. Ze ontdekte nieuwe, Japanse versvormen: de haiku, de tanka. „Dat zijn vormen waarin je geen geloofservaringen, geen religieuze emoties kunt neerleggen. In een haiku kun je alleen maar in beelden laten voelen wat je gezien of beleefd hebt, en de diepte ervan -soms ook wat het geloof betreft- laten voelen.”
Zonder vertragen
gaat het water zijn omweg
met haast en geduld
Die omweg van het water zag de dichteres aan de Geul in Limburg: soms maakt het riviertje een grote bocht om bijna weer bij het uitgangspunt uit te komen en daarvandaan zijn weg te vervolgen. „Ik heb veel vakanties in Limburg doorgebracht, alleen, zonder gezelschap. Met andere mensen moet je altijd praten, en dan hoor je en zie je niet alles. Die stilte heb ik nodig om te kunnen dichten. Als ik me door mensen had willen laten inspireren was ik wel romans gaan schrijven, maar mijn talent ligt de andere kant op. Ik voel me zijdelings met de mensen verbonden, altijd via de omweg van mijn werk. Soms heb ik er wel eens hinder van, dat ik niet zo sociaal aanwezig kan zijn. Toch ben ik een mens die vanuit de relatie schrijft, en naar de relatie toe.”
De laatste jaren heeft Inge Lievaart meer dan ooit oog voor „de strijd tussen God en de boze, tussen het nee en het ja dat in de wereld rondgaat.” Waar iets goeds ontstaat, komt ook tegenstand, is haar ervaring. „Mijn vader zei vroeger al, als het avondmaal geweest was: „Kinderen, pas op, want op het hoogtepunt komt er altijd een verstoring.”
Als ik om me heen kijk, zie ik de chaos die de boze veroorzaakt, de chaos die alleen maar lijkt toe te nemen. Het leven vloeit uit de kerken weg, terwijl ik zit te schreeuwen om dat levende water weer te zien. En tóch, en tóch... Ik heb geleerd dat het soms eerst de verkeerde kant op lijkt te gaan, net als de Geul in Limburg.
Veel mensen weten niet wat verwachten is. Als ze bidden doen ze hun handen meteen weer dicht, ze houden ze niet open om te ontvangen. Het kan zijn dat je persoonlijke zorgen niet opgelost worden - dat probleem valt trouwens bij mij nu haast weg, ik zit al zo dicht bij de grens... Maar als je bidt om het heil van de gemeente, en dán niet verwacht, ben je ongelovig. Het is niet verwonderlijk dat de strijd alleen maar lijkt toe te nemen: ik zie in de Schrift dat het erbij hoort, het zijn de weeën van de geboorte, zoals Jezus zegt. En daarom kan ik toch niet anders dan hoopvol naar de toekomst kijken. Dwars door die weeën heen verwacht ik iets wat niet te beschrijven is.”
Levenslang dit reiken
zelfs vanuit geluk
richting naar nog verder
dieper hoger rijker
door geen droom te lokken
want een stem gehoord
want een roep vernomen
strekken in verlangen
naderbij te komen
in te gaan in zien