Jan Wolkers is vijftig jaar schrijver. Met televisieoptredens en signeersessies zet de 81-jarige auteur zijn jubileum luister bij. De woede is gaandeweg uit zijn werk verdwenen en de afrekening met zijn gereformeerde verleden maakte plaats voor vitalisme en berusting. De vraag is echter waar de levenslust in Wolkers’ oeuvre op gebaseerd is.
De aversie tegen een keurslijf zat er bij Jan Wolkers al vroeg in. Amper acht jaar oud, weigerde hij nette pakjes te dragen en de kerkdiensten vond hij een ramp. Ten einde raad brachten zijn ouders hem bij professor Waterink. Diagnose: onhandelbaar kind. Vader Wolkers bleek al vroeg in te zien hoe het ervoor stond met zijn zoon. „Volgens hem had ik voor de grote wereld gekozen en niet voor de kleine kudde. En tégen het geloof”, aldus Wolkers in het fotoboek dat onlangs verscheen ter gelegenheid van zijn 50-jarig schrijverschap.
Tegen het geloof; om die reden was de christelijke literatuurkritiek de afgelopen vijftig jaar verontwaardigd en scherp van toon over Jan Wolkers. Voornamelijk de overdosis rauwe en expliciete seks in Wolkers’ romans stuitte christelijke lezers tegen de borst en deed velen besluiten nooit meer iets van de schrijver te lezen. Terwijl ”Turks fruit” in 1969 een ongekende kaskraker werd en tientallen herdrukken beleefde, had het gereformeerde volksdeel het gehad met de schrijver. Samen met andere taboedoorbrekende auteurs als Jan Cremer en Gerard Reve werd Wolkers de literaire representant van de seksuele revolutie in de jaren zestig en zeventig.
Obsessie
De provocatieve manier waarop Wolkers in zijn beginjaren schrijft over seksualiteit hangt nauw samen met het thema dat al vijftig jaar centraal staat in zijn werk: de dood. De personages in ”Serpentina’s petticoat” en ”Kort Amerikaans”, waarmee Wolkers in 1961 en 1962 losbarst, worstelen met een obsessieve angst voor de onafwendbare dood, die hun levenslust volledig beknot. Deze doodsangst vertaalt zich in een sensationele aandacht voor alles wat onderhevig is aan ontluistering en verval. In de hem zo kenmerkende beeldende taal, beschrijft Wolkers de vergankelijkheid van met name het menselijk lichaam.
In ”Kort Amerikaans” schrijft hij: „Aan alle ziekten is iets te doen. Aan alle ziekten, behalve aan één, de ergste, de dood. Dat is een ziekte waar we allemaal door aangetast zijn, maar niemand loopt ermee naar de dokter. In iedere zaadcel zit een klein skeletje (…). Dat groeit en groeit en als het geboren wordt is de moeder nog blij ook. Ze hebben niet door dat ze met een doodgeboren kindje zitten.”
Deze zwartgallige visie op het leven verklaart ook het agressieve karakter van de seksualiteit in Wolkers’ vroege werk. De conceptie is immers het begin van de intredende dood. De erotiek in Wolkers’ werk krijgt daardoor een destructief karakter. Dit resulteert in een gewelddadige seksualiteitsbeleving, zonder intimiteit of liefde.
Vader
In ”Terug naar Oegstgeest” (1965) beschrijft Wolkers hoe hij als kind angstig naar zijn vader keek, als die in tuin in de weer was met stenen. „Ik was bang dat hij een altaartje maakte om mij te offeren, net zoals bij Abraham. Ik vroeg hem: „Als u zo’n opdracht zou krijgen van God, zou u dat dan doen?” „Zonder twijfel”, antwoordde hij.”
De tirannieke vader staat in Wolkers’ werk vaak symbool voor de wraakzuchtige God, Die zich laat leiden door vergeldingsdrift. Daarmee suggereert de auteur dat het christelijke geloof -met als centraal element het verzoeningsoffer van Christus- in zijn aard destructief is. In feite worstelen de personages in Wolkers’ werk met een getraumatiseerd en ontaard godsbeeld. Ze trekken daar de uiterste consequentie uit: alles is doortrokken van de dood.
Gezien Wolkers’ ontwortelde visie op seksualiteit en dood en leven, is het volslagen terecht dat de christenen zijn werk scherp bekritiseren. Dat heeft niets te maken met preutsheid of angst ten aanzien van seksualiteit, zoals vaak wordt gesuggereerd. Wie Wolkers’ werk goed leest, ontdekt dat levensbelangrijke christelijke noties als eerbaarheid, schepping en hoop volledig ontbreken en omgeslagen zijn in het tegenovergestelde. De thematiek in Wolkers’ werk is gebaseerd op een godsbeeld dat op geen enkele wijze recht doet aan de christelijke verwachting van nieuw leven. De auteur zelf windt er geen doekjes om: „Als je werkelijk gelooft dat er uit die blubber en die botten die er overblijven later weer een mens zal herrijzen, moet je toch wel van de grootste nar ter wereld bezeten zijn.”
Schuld
Ook in zijn persoonlijk leven werd Wolkers al vroeg geconfronteerd met de dood. Tijdens zijn eerste huwelijk verloor hij zijn dochtertje door een tragisch ongeluk. Het kind zat enkele ogenblikken alleen in bad en draaide de hete kraan open. Twee dagen later overleed het meisje in het ziekenhuis. De jonge ouders werden verteerd door schuldgevoelens. Wolkers’ spaarzame uitspraken hierover laten de kwetsbare kant zien van de groteske branieschopper: „Het huwelijk met Maria is kapot gegaan door de dood van ons dochtertje. Daarna kregen we verschrikkelijke ruzies. We liepen een keer over de Berlagebrug toen er een stortvloed van verwijten over mijn lippen kwam. Toen zei ze: „Als je nou niet ophoudt, spring ik in het water.” Voor mijn oudste zoontje is het ook een verschrikking geweest. Hij miste zijn speelkameraadje. Terwijl zijn ouders er niet over konden praten. Omdat het zo explosief was.”
Wolkers schreef er een aangrijpende roman over: ”Een roos van vlees”. Deze keer geen wellustige kunstenaar als hoofdpersoon, maar een astmatische jongeman die verstikt in de eenzaamheid en zich de moordenaar van zijn verbrande dochtertje voelt. Ook hier komt de thematiek van de vader als moordenaar dus terug.
Liefde
Vanaf ”Turks fruit” is de toon in Wolkers’ werk minder zwart. De destructieve kracht maakt plaats voor een ongeremde overgave aan de liefde. Dat levert een hartstochtelijk maar weinig verheffend beeld op: dierlijke, instinctmatige wellust is de drijvende kracht achter de liefde.
Ondanks de fundamenteel onchristelijke elementen in Wolkers’ werk, is de auteur in een aantal opzichten zeker ook een positieve uitzondering in de literatuur na 1945. Waar andere schrijvers zich fulltime aan hun naoorlogse depressie wijdden of lid werden van de cynismekerk, bleef Wolkers -met name in zijn latere werk- intens geloven in het leven. De hartstocht in zijn romans is krachtig en altijd ongeveinsd. Uit ”Brandende liefde” bijvoorbeeld, spreekt een zuivere genegenheid van een jonge kunstenaar voor zijn verzuurde en eigenzinnige lerares Frans.
En - ook prettig: intellectuele maskerade is Wolkers volkomen vreemd. Waar tijdgenoten als Simon Vestdijk en Harry Mulisch hun uiterste best doen om de briljantste analyses en systemen uit te denken, gaat Wolkers’ werk gewoon over aardse mensen van vlees en bloed en niet over ingewikkeld wijsgerig gedoe.
In Wolkers’ latere werk maakt de angst voor de dood langzaam plaats voor berusting in het lichamelijke verval. In ”De perzik van onsterfelijkheid” ervaart de bejaarde ik-persoon zelfs de schoonheid van de aftakeling van zichzelf en van zijn oude vrouw. Vol toewijding en liefde -die op de voor Wolkers gebruikelijke manier gepaard gaat met branieachtige ironie- beschrijft de auteur in deze roman de levenslange trouw van een man voor zijn depressieve echtgenote, die na een oorlogstrauma al decennialang in bed ligt. Van doodsangst is in deze roman geen sprake meer; eerder ziet Wolkers het einde als een natuurlijk gegeven: „Als de eeuwigheid zou bestaan, zou niemand nog iets presteren. Waarom zou je bollen in de grond stoppen als je dat over duizend jaar ook nog kunt doen? Voor leven is dood nodig. Dat is een natuurwet.”
Vitalisme
Binnen het oeuvre van Wolkers zijn dus duidelijke ontwikkelingen aan te wijzen. Destructie, obsessie en woede zijn langzaam overgegaan in hartstocht, berusting en liefde. In dat opzicht is het latere werk van Wolkers zeker vitalistisch te noemen. De vraag is echter wel: waar is dat vitalisme op gebaseerd? Op Wolkers’ aandoenlijke liefde voor de natuur? De scheppende kracht van zijn beeldende kunst? Wolkers geeft zelf het veelzeggende antwoord: „Het bestaan is niet meer dan feestelijke zinloosheid. Juist door die zinloosheid wordt het feestelijk.”
Wolkers in citaten
„Ik heb de bijbel ieder jaar, drie keer per dag, voorbij horen komen. Van kaft tot kaft, van Genesis tot en met de Openbaring van Johannes. Dat is een soort opvoeding die niemand meer krijgt. (…) Die bijbel is het fundament onder mijn kunstenaarschap, eigenlijk onder mijn hele leven. De taal van de bijbel is zo geweldig. De schriftuur, die joodse pathetiek.”
„Ik wilde geen kunstenaar wórden, ik wás het gewoon. Als je de tekeningen ziet die ik maakte op zestien-, zeventienjarige leeftijd, die zijn vaak verrassend knap. Niet in de zin van handig, maar omdat ze zo expressief zijn. (…) Thuis begrepen ze er niks van dat ik tekende en schilderde. Mijn vader zei als ik doordeweeks schilderde dat ik niet werkte, en ’s zondags als ik wilde schilderen dat ik op zondag niet mocht werken.”
„Ik sta er niet bij stil of mijn werk zal beklijven. Daar moet je realistisch in zijn. Zelfs de piramides zullen ooit als gemalen nootmuskaat ter aarde liggen. Het is jammer, maar alles verdwijnt. Ook De Nachtwacht van Rembrandt ligt over een paar eeuwen als een vod onder de lijst.”
„Karina (Wolkers echtgenote, AvZ) was eigenlijk mijn buurmeisje. Zij was zestien, ik was zesendertig. Haar ouders maakten daar geen punt van. Dat waren bepaald geen angstige burgermensen. Ik ken haar sinds 1962. Haar aanwezigheid dringt tot diep in mijn werk door. Ik leef mijn leven echt met haar samen. Tussen Karina en mij is het altijd goed gebleven.”
„Ik denk nog elke dag aan mijn oudste broer, aan hoe hij daar lag op zijn doodsbed. Hij is gestorven in de oorlog, aan difterie. Kort na hem is er ook een zusje gestorven, aan diezelfde ziekte. Waarschijnlijk heeft hij haar aangestoken. Dat zusje was zijn lievelingszusje. Toen hij een keer thuis kwam, heeft hij haar innig omhelsd. Daarmee heeft hij zonder het te weten eigenlijk de dood overgebracht.”