Deze maand werd door liefhebbers van zijn werk stilgestaan bij het feit dat Jan Wolkers (1925) vijftig jaar geleden begon met het schrijven van verhalen en romans. De eerste verhalen kregen een plaats in literaire tijdschriften en werden later gebundeld in zijn eerste boek ”Serpentina’s petticoat” (1961). Waarom aandacht voor deze ex-gereformeerde rebel die zijn afkeer van het milieu waarin hij ooit werd opgevoed nimmer onder stoelen of banken heeft gestoken? Vanaf gereformeerde kansels werd in de jaren zestig en zeventig gewaarschuwd voor zijn boeken. Hij mocht niet op de leeslijst van middelbare scholen en in het Zuid-Afrika van die dagen was hij zelfs helemaal verboden.
U zult begrijpen: niet om een pleidooi te voeren om alsnog tot lezing van zijn werk over te gaan. Jan Wolkers is terecht een van de „aanjagers genoemd uit de zestiger jaren die radicaal, fundamenteel en welbewust de beschermende wal van de gereformeerde traditie waaruit hij afkomstig was heeft willen slechten.” Het hoorde bij de geest van die jaren om alles van je af te schudden wat het kiezen voor jezelf en voor je eigen richting in de weg stond. Wolkers is daar een typische representant van. Vandaar ook zijn vrijmoedig en overvloedig schrijven over erotiek in vaak rauwe en expliciete scènes. Zelfs in het Boekenweekgeschenk ”Zomerhitte” ( 2005) kon de toen al bijna tachtigjarige Wolkers het nog steeds niet laten zijn handelsmerk te etaleren. Uitdagend en prikkelend neemt hij in zijn werk wat hij de bedomptheid en kortzichtigheid van het gereformeerdendom noemt op de korrel.
De Bijbel neemt overigens in zijn verhalen en essays een opvallende plaats in. Ook al is voor Wolkers de Bijbel een instrument van onderdrukking in het door de vader gedomineerde gezin, toch kan hij als schrijver dankbaar terugblikken op wat hij driemaal daags aan tafel hoort voorlezen. „Toen ik begon te schrijven hoefde ik niets over dramatische verteltechniek, dialoog of poëzie te leren. Ik was daar al zeventien jaar mee opgevoed.”
Wolkers heeft de Bijbelse verhalen als kind altijd heel letterlijk opgevat en doorleefd. Zijn kinderlijke beleving is vermoedelijk herkenbaar voor meerderen die in een degelijk gereformeerd gezin bij dagelijkse Bijbellezing aan tafel werden grootgebracht. In zijn roman ”Terug naar Oegstgeest” (1965) wordt de zoon ernstig ongerust als hij zijn vader aan tafel hoort lezen over het offer van Izak. Abraham is bereid zijn zoon aan God te offeren. De zoon vraagt dan na afloop van de Bijbellezing aan zijn vader of hij hetzelfde zou doen. „Ja, zei hij; dus was ik altijd bang als mijn vader met stenen achter in de tuin bezig was, dat hij een offerplaats aan het maken was. Dat hij een bericht van God gekregen had.”
Ik weet dat zo’n opmerking in een roman van Wolkers tweeledig kan worden geïnterpreteerd. Hij gebruikt vaak de Bijbel om te laten zien waarom hij niet meer gelooft. Er zit daarom op z’n zachtst gezegd ironie, om niet te zeggen spot, in opgesloten. Het heeft ook te maken met het letterlijk opvatten van de Bijbelse geschiedenissen. Zoals het er staat is het gebeurd en kan het zomaar weer gebeuren. Als kind beleef je dat meestal heel concreet en direct.
Hoe bitter Wolkers soms ook schrijft over zijn ouderlijk huis inclusief de opvoeding die zijn vader aan de elf kinderen geeft, hij kan er soms ook heel ontroerend aan herinneren. „Vader was een mens die altijd bereid was van alles op deze aarde afstand te doen. Wanneer hij een gebed afsloot met: „Ja, Heere Jezus, kom haastiglijk! Amen” - dan had zijn stem een klank die ons allemaal stil deed zitten met de ogen vol tranen.”
Wolkers verloor al heel jong het geloof waarin hij werd opgevoed. „Ik behoor tot die mensen die de aarde zo ongelofelijk mooi vinden, dat ze niet in een hemel kunnen geloven (…) Het leven is een voetstap die geen echo achterlaat.” Wolkers mag dan als schrijver intussen verouderd zijn, de confrontatie met zijn levensvisie is helaas actueler dan ooit.