In zijn eerste gemeente werd hij verdacht van remonstrantisme. Naar later bleek onterecht. Jodocus van Lodenstein zou uitgroeien tot een van de bekendste nadere reformatoren. Toch maakte hij niet in de eerste plaats als predikant, maar als dichter naam. Zijn Uytspanningen worden tot vandaag gelezen.
„Dominee Van Lodenstein, zegt u? Mm. Alleen van horen zeggen. Het verhaal erbij ken ik helaas niet.” De dame achter het loket bij de Utrechtse VVV spijt het zichtbaar. „Misschien kunt u bij de bibliotheek informeren. Of in de Domkerk, als u weet dat hij hier predikant is geweest.”
In de Utrechtse binnenstad liggen zijn voetstappen. Ds. Jodocus van Lodenstein diende de gemeente in de Domstad van 1653 tot zijn dood in 1677. Niet in zijn eentje. Bekende collega’s uit zijn Utrechtse periode waren, met de professoren Gisbertus Voetius en Johannes Hoornbeeck, de predikanten Abraham van der Velde, Andreas Essenius, Daniël van Henghel, Justus van den Bogaart, Johannes Teellinck en Cornelis Gentman. Net als hij waren ze de voetiaanse richting toegedaan.
Van Lodenstein hield zijn zestien boetpreken over de eerste vijf verzen van Jeremia 45 in vier grote stadskerken: de Jacobikerk, de Buurkerk, de Domkerk en de Janskerk. Ongetwijfeld hebben zijn preken ook geklonken in de Nicolaikerk en de Catharijnekerk. Door de week ging hij voor in de gasthuizen, zoals het Anthonie- en het Cranegasthuis.
Gedachteniskapel
De Buurkerk is sinds 1984 museum, de Catharijnekerk werd in 1853 een rooms-katholieke kathedraal. Paul van Bunnik, meer dan een halve eeuw koster van de Catharijnekerk, is de vriendelijkheid zelve. De kerk is op maandag hermetisch gesloten, maar als ik hem onverwacht bij de kathedraal ontmoet, zwaaien alle deuren voor mij open. Even later sta ik in de kerk waarin Voetius en Koelman een laatste rustplaats vonden. Heiligenbeelden kijken uit de hoogte op mij neer. Door gebrandschilderd glas kruipt aarzelend ochtendlicht de sacrale ruimte binnen.
Van Bunnik is trots op de kerk. „Een beetje pijpenla, dat wel. Of dominee Van Lodenstein hier heeft gepreekt? Heel goed mogelijk. ’t Was vroeger een protestantse kerk, weet u.” In de Domkerk weet stadsrondleider-vrijwilliger Freek Bos dat er een straat naar Van Lodenstein is genoemd. „Was hij geen priester die overgegaan is naar de Reformatie? En dichter van kerkliederen?”
In de gedachteniskapel binnen de Dom staat een aantal namen op de wand geschilderd: Karl Barth, Isaac Watts, Maarten Luther en Calvijn, Menno Simons en Anna Maria van Schuurman, Dag Hammerskjöld en Dietrich Bonhoeffer, Johann Sebastiaan Bach en andere bekende namen. Die van Van Lodenstein ontbreekt. Ook aan zijn Utrechtse geestverwanten wordt geen gedachtenis gegund.
Proefschriften
Van Lodenstein beschikte over een vaardige ganzenveer. Tot in de tweede helft van de vorige eeuw verscheen een herdruk – de negende – van zijn bundel De Heerlykheid van een waar Christelijk Leven. En wie enigszins met zijn werk bekend is, denkt ook aan andere uitgaven die hem grote bekendheid gaven, zoals zijn Beschouwinge van Zion en zijn gedichtenbundel Uytspanningen. Vooral zijn literaire werk zorgde ervoor dat hij in later eeuwen ook onder de niet-bevindelijken een aantal malen onderwerp van studie was.
Prof. dr. M.J.A. de Vrijer bracht ‘uren met Lodenstein’ door, dr. P.J. Buijnsters gaf in 1971 een bloemlezing uit de Uytspanningen, de spiritist ds. Martin Beversluis (neef van ds. N.H. Beversluis, maar bepaald geen geestverwant) zorgde in 1938 ook al voor een selectie daaruit. Twee dissertaties hadden Van Lodenstein tot onderwerp: in 1880 promoveerde P. Proost in Leiden op hem en in Djakarta was het J.C. Trimp, die in 1952 zijn proefschrift Joost van Lodensteyn als piëtistisch dichter verdedigde.
Van Lodenstein bleef dr. Trimp zodanig boeien dat hij in 1987, na zijn pensionering als conrector aan het Protestants Lyceum in Eindhoven, een gedegen biografie aan hem wijdde. Maar ook anderen, zoals de christelijke gereformeerde predikant D. Slagboom, drs. A. Ros en dr. C.P. van Andel, stelden publicaties over de Utrechtse predikant-dichter samen.
Verval
Niet alles wat Van Lodenstein op schrift heeft gesteld, is even gemakkelijk te lezen. Beschouwinge van Zion bezorgde hem wel een zekere roem, maar dit boek vraagt de nodige inspanningen van de lezer – anders dan de Uytspanningen. Het eerste is een uitgebreide samenspraak tussen drie mannen: Stephanus, Ahikam en Urbanus. De eerste twee zijn ouderling, de laatste is predikant. Ze spreken met elkaar over ‘de tegenwoordige toestand van het Gereformeerde Christenvolk’.
Door middel van dit boek krijgt de lezer een goed beeld van de treurige toestand van de Gereformeerde Kerk in die dagen. Van Lodenstein voelde zich innerlijk gedrongen om tegen het opdringende bederf in de kerk ernstig te waarschuwen. „‘Ik ben der woorden vol, de geest mijns buiks benauwt mij’, zeide eens de vriend van Job, en ‘Ik zal spreken, opdat ik voor mij lucht krijge’. Even dit wedervaart mij”, zo schreef hij bewogen. Dit boek werd zijn belangrijkste uitgave. Hij laat daarin Ahikam zeggen dat in de Gereformeerde Kerk in zijn dagen niets is overgebleven dat op de belijdenis van de leer door het kerkvolk lijkt. Van Lodenstein signaleerde met groot verdriet het verval in de kerk. Niet wat de leer betreft, maar wat het leven aangaat.
Op heiligheid was ’t aangeleid,
En d’ uitkomst was… onheiligheid.
Hij kon er met zijn collega’s, geestverwanten, over spreken. Dat gaf herkenning en toch konden zulke gesprekken het tij niet keren. In een preek over het dal vol dorre doodsbeenderen uit Ezechiël 37 stelde hij vast dat het zedelijk verval en de ontucht een plaats hebben gekregen in het midden van de Gereformeerde Kerk. Zo erg, dat het verval in deze kerk niet onderdoet voor dat in de Roomse Kerk. Ook merkte hij in deze preek op dat kerkleden die geestelijk leven kennen door het grote getal van de mensen met een slordige levenswandel verhinderd werden in hun godzaligheid. Hij stak zelfs af naar de geschiedenis toen hij, hoewel met waardering over Luther en Calvijn sprekend, in een preek over ditzelfde bijbelhoofdstuk de Reformatie als een lichaam zonder Geest bestempelde, omdat de Reformatie geen algeheel geestelijk ontwaken had gebracht.
Dichter
Terecht wordt Van Lodenstein onder de grote dichters van de Nadere Reformatie gerekend. De meeste gedichten schreef hij op zondag, tussen de kerkdiensten, als een vorm van ontspanning. Het was toen niet – en ook nu nog niet – opzienbarend als predikanten zich met het schrijven van gedichten bezighielden. Revius en Schortinghuis, Tuinman en Sluiter hebben eveneens op letterkundig gebied hun sporen verdiend.
In dat koor zong ook Van Lodenstein. Zijn boek Uytspanningen werd een bestseller. De eerste druk verscheen in 1676. Tot 1780 zijn zestien drukken nodig geweest om aan de vraag te kunnen voldoen. Hij bleef er eenvoudig onder, werd er de man niet mee. Het grapje dat ik eens een veilinghouder hoorde maken, toen dit boek onder de hamer kwam als de Uitspattingen van Lodenstein, was bezijden de waarheid. Uitspattingen waren hem vreemd. Hij leidde een ascetisch leven.
Dat nam niet weg dat hij zijn zeer bemiddelde afkomst (zijn vader was burgemeester van Delft en hij was afkomstig uit een aanzienlijk geslacht) niet onder stoelen of banken stak. Hij bewoonde een riant patriciërshuis aan de Maliesingel, kort buiten de oude stadsmuur. Het pand bestaat niet meer. Ondanks alles dacht Van Lodenstein echter klein van zichzelf, maar groot van God. Ook zag hij hoog op tegen anderen die naar zijn mening meer godsvrucht hadden dan hijzelf. Tot zulke mensen hoorde naar zijn mening Jean de Labadie. Over hem schrijft hij: „Die man Gods is een levendige fonteyn; wij zijn maer regenbacken, en noch dikwyls leedig.”
Testamenten
Van Lodenstein was ongetrouwd. Hij had twee dienstboden, die hem verzorgden. Met beiden had hij een bijzondere band. Zij waren elke ochtend present als hij zijn huisgodsdienstoefeningen met hen hield. Met Pleuntje Claes had hij nog het meeste op, ook vanwege de zelfopofferende zorg waarmee ze hem omringde toen hij in 1665 ernstig ziek was. In zijn testament bepaalde hij dat zij een lijfrente van hem zou ontvangen. Zijn andere dienstbode, het weesmeisje Jannetje Lefebre, werd eveneens bedacht, zij het dat zij een veel kleinere portie ontving.
Waarom Van Lodenstein in 1672 zijn laatste wilsbeschikking zodanig wijzigde dat niet Pleuntje maar Jannetje ‘sijn grootste Nederlandsche Bijbel met slooten’ zou erven, blijft een onbeantwoorde vraag. In plaats van deze kostbare Bijbel zou Pleuntje met ‘een stenen vijzel met stamper’ genoegen moeten nemen. Verder had Van Lodenstein bepaald dat zijn omvangrijke bezit, uit erfenissen verkregen, zo veel mogelijk binnen de familie moest blijven. Twaalf dagen voor zijn heengaan maakte hij nog een wijziging in zijn testament. Een aanzienlijk bedrag bestemde hij voor de weeskinderen en voor arme mensen die in zijn wijk woonden: een blinde jongen, een oude vrouw en het gezin van een arme schoenmaker. Voor vijftien kinderen die geen vader meer hadden, regelde hij een lijfrente. Ook daarin kwamen zijn pastorale zorgen voor de onderkant van de samenleving naar voren.
Ontroerend is de laatste regel van zijn Beschouwinge van Zion. Van Lodenstein heeft dit boek niet kunnen voltooien, de dood nam hem weg. Het zal een vriendenhand zijn geweest, die na de laatste zin in dit boek liet drukken: ‘Dus verre is den Autheur hier gekomen, en beschouwt nu ’t Zion hier boven’.
Ds. A.J. Zoutendijk: „Van Lodenstein is zeker geen vergeten figuur, ook niet in mijn gemeente”
Ds. A.J. Zoutendijk (1952) is vandaag predikant van de Jacobikerk, waar eens Van Lodenstein voorging. „In mijn studietijd heb ik me door een studentenkring over de Nadere Reformatie vrij intensief met hem beziggehouden, bijzonder aan de hand van zijn boek Geestelyke Opwekker. Sinds kort staat de bundel Uytspanningen in m’n kast. Van Lodenstein is zeker geen vergeten figuur, ook niet in mijn gemeente. Daarin zijn heel wat mensen die op de Van Lodensteinschool hebben gezeten. Ik schat dat veruit de meesten van de circa vijfhonderd meelevende gemeenteleden minstens zijn naam kennen. Onder hen zijn er ook die zijn belangrijkste werken gelezen hebben. Neem daarbij de wat aparte voornaam Jodocus, die vergeet je niet snel.
Wat zijn prediking betreft: die is nog steeds actueel. Ik raadpleeg hem niet als ik een preek moet maken. Ook zie ik hem niet apart als Van Lodenstein. Ik beschouw hem als een vertegenwoordiger van de beweging waarvan hij deel uitmaakte, de Nadere Reformatie. Daarin onderscheid ik in de eerste plaats de beleving van het geloof in het hart, zeg maar de ervaringskennis van God. In de tweede plaats de heiliging van het leven in alle facetten, godsdienstig en maatschappelijk. Dat is voluit actueel.”