"Poete, ist er vee snièuw in den emel?" De vragen die de driejarige Fransje Weststrate aan zijn moeder stelt, leggen zijn kinderlijke gedachtewereld bloot. Het is een wereld waarin hij worstelt met de begrippen dood, hel, hemel en eeuwigheid. Tot hij zelf de doodsrivier moet oversteken.
Cornelius Lambregtse portretteert in "In Zijn arm de lammeren" de bevindelijk gereformeerden op Zuid-Beveland. Hij doet dit vanuit het gezichtspunt van Fransje, die onbevangen over geestelijke zaken praat. "Poete, à jie nae den emel gaet, neem je mien dan ok mee op jen ermen? En zu' je me dan goed vastouwen, dà 'k nie vale?"
De spanningen binnen de Gereformeerde Gemeenten rond de predikanten R. Kok en C. Steenblok vormen het decor van de roman. De sympathie van de schrijver ligt duidelijk bij ds. Kok, die een ruimer aanbod van genade preekt.
Ds. Kok is ook het middel voor de bekering van Fransje. "De Geest rijdt op de woorden van de dominee Fransje's hart binnen. Hij ziet de deuren der eeuwigheid openstaan." Een intens verlangen naar de hemel komt in hem op. "En voor het eerst in zijn korte leven moet zijn voortdurende begeerte van gauw groot te zijn het afleggen tegen deze nieuwe, onweerstaanbare alles overtreffende begeerte."
Fransje wordt inderdaad niet oud. Als hij vier jaar is, krijgt hij een blindedarmontsteking. Complicaties voeren hem over de grens van de dood heen.
"Fransje bevindt zich, moederziel alleen, op de schorre. (...) Er is noodweer op komst. Hij moet zien vlug aan de dijk te komen. (...) Achter hem komen de inktzwarte wolkenstoeten aanzetten, en ook de vloed. (...) Het snel opkomende water heeft de diepe kreek reeds half gevuld. (...) Dan ontdekt hij tot zijn ontzetting dat zich nog een ander schepsel tussen het opkomende zeewater en de kreek bevindt. (...) Fransje zit gevangen tussen de diepe kreek en die hellehond. (...) Dan is opeens alles anders. (...) Hij heeft zijn klompen in het water verloren. Ook de raapzak met de knellende banden is daarin achtergebleven - ja, al zijn oude kleren. Maar hij is niet naakt. Hij heeft een smetteloos lang wit kleed aan dat tot op zijn blote voeten afhangt. (...) Kom, zegt de Man, terwijl Hij hem opneemt in Zijn armen."
N.a.v. "In Zijn arm de lammeren", door Cornelius Lambregtse; uitg. Van Wijnen, Franeker, 11e druk, 1993; ISBN 90 5194 103 X; 352 blz.