Onlangs verscheen een nieuwe roman van de Hongaarse schrijver Sándor Márai (1900-1989) in Nederlandse vertaling: "De Opstandigen". Márai, die bijna in de vergetelheid was geraakt, is nu ook in Nederland algemeen bekend met romans als "Gloed" en "De erfenis van Eszter". Of de nieuwe vertaling zijn reputatie zal bevestigen, staat nog te bezien.
De opstandigen uit de titel zijn de vier jongens Ernö, Tibor, A'bel en Béla. Hun woonplaats is een provinciestad in Hongarije. Zij zijn allen rond de zeventien jaar oud en staan op het punt om eindexamen van de middelbare school te doen. Hun diploma zal echter niet dienen als toegangspoort naar arbeid of studie, kortom naar de samenleving der volwassenen, maar als entreebiljet van de oorlog. De roman speelt namelijk tijdens de Eerste Wereldoorlog. Lajos, een jongen die half bij het clubje van vier behoort, was reeds soldaat en draagt daar als éénarmige de sporen van.
De vier jongens zien weinig perspectief in hun leven. Hun vaders bevinden zich op de slagvelden in het oosten van de toenmalige Donaumonarchie of ze zijn wegens een psychische afwijking onbereikbaar. Hun moeders hebben zich verschanst in echte en ingebeelde ziektes of ze zijn totaal tot sloofjes g ereduceerd. Het komt eropneer dat de jongens aan hun lot zijn overgelaten. De roman laat zien wat ze met hun vermeende vrijheid doen.
Het antwoord van de vier jongens op de uitzichtloosheid en de verveling van hun tijd is bedrog en zelfvernietiging. Hun opstand heeft niets met het doordenken van hun situatie in de context van vragen naar de toekomst van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie te maken. In hun reactie schuilt geen enkele creativiteit, laat staan spiritualiteit. Ze kiezen voor decadentie, voor moreel en fysiek verval.
De vraag naar het waarom van deze keuze blijft onbeantwoord. De gemaakte keuze komt tot uitdrukking in het vervangen van de dag door de nacht, in een mateloos alcoholgebruik en in hun omgang met de toneelspeler Amadé en zijn kornuit, de Joodse pandjesbaas Havas.
Het viertal Tibor, Ernö, Béla en A'bel zet de wereld van de burgerlijke orde op haar kop. Ze huren een kamer in een louche hotel om daar hun van hun ouders willekeurig gestolen goederen te kunnen opbergen, ze drinken totdat ze er een delirium van krijgen en ze laten zich meeslepen in een duivels homo-erotisch avontuur waarvan Amadé de regisseur lijkt te zijn.
Stuurloze tijd
"De opstandigen" is in de eerste plaats een roman over jongeren in een moreel en godsdienstig gezien stuurloze tijd, die als reactie op alle onzekerheid de weg van de zelfdestructie kiezen. Naarmate de roman vordert, blijken zij pionnen te zijn in een door Havas en Amadé uitgekiend scenario waarbij een van hen als vriendje van de twee bedriegers en dus als verrader van zijn eigen kameraden fungeert. De roman bereikt op twee plaatsen zijn hoogtepunt. Een door Amadé gearrangeerde verkleedpartij in het theater eindigt bijna in een homoseksuele omhelzing van de jongen Tibor door de toneelspeler. Zijn vrienden weten dat op het nippertje te verijdelen. Het tweede hoogtepunt is de openbaring van pandjesbaas Havas van zijn seksuele geaardheid aan de twee jongens A'bel en Tibor. Dan pas blijkt dat deze Havas de kwade genius achter het verleidingsplan is en dat hij al lang een verhouding met Ernö heeft. Duisterder kan het nauwelijks worden in deze wereld.
Márais roman laat een beklemmende indruk achter. Het is een afschuwelijk wereldje dat hier ten tonele wordt gevoerd. Maar, is het daarom ook een afschuwelijke roman? Ten dele is de roman verwerpelijk, omdat de auteur uit alle hem ter beschikking staande, dus mogelijke reacties van de jongens op hun tijd juist deze van het morele verval heeft gekozen. Hij had ook aan andere oplossingen kunnen denken, zoals die andere Oostenrijkse schrijver van na 1918, de onvolprezen Franz Werfel heeft gedaan.
Metamorfosen
De waarheid gebiedt echter ook om binnen het nu eenmaal door de auteur gekozen ultradecadente raamwerk de vertelkwaliteiten van deze schrijver te zien. Wanneer Amadé zich onder het toeziend oog van de jongens in het theater verkleedt en steeds een andere persoon wordt, is dat zo aanschouwelijk verteld dat je deze metamorfosen als lezer nooit zult verge ten. Hetzelfde geldt voor het gesprek met Havas, dat voor de twee jongens die hem bezoeken bedreigend van aard is en waarbij de zinnelijk geladen atmosfeer op een onovertroffen wijze gestalte krijgt in de manier waarop Havas zijn dagelijkse kilo vlees verorbert.
Márais roman pretendeert de beschrijving te zijn van een gemeenschap in ontbinding. Hij doet dat aan de hand van de dwaalwegen van vier jongens die volwassenheid spelen maar alles behalve volwassen zijn. Ik zie dat verband hier nauwelijks verduidelijkt. Het zijn gewoon een stel vlerken zonder het nodige toezicht. Mij zou een diepzinniger analyse liever zijn geweest.
N.a.v. "De Opstandigen", door Sándor Márai; uit het Hongaars vertaald door Henry Kammer; uitg. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2003; ISBN 90 284 2000 2; 238 blz.