Manon Uphoff is een grote naam op het gebied van het Nederlandse korte verhaal. Haar jongste verhalenbundel is allerwege juichend ontvangen, en als ik het boek lees begrijp ik dat ook. Het is indringend, aangrijpend, met groot vakmanschap geschreven. Maar als dit verhaal de werkelijkheid van het bestaan weergeeft, lijkt het leven alleen maar eindeloos leeg.
Voor de christelijke lezer biedt Uphoff ongetwijfeld een schokkende kijk op de werkelijkheid. Ze ondergraaft de zin van het leven, ze rekent af met hoopvolle toekomstverwachtingen, en haar hele wereld wordt louter beheerst door seksuele driften. Stichtelijke lectuur levert ze dus bepaald niet. Maar haar verhaal confronteert de lezer wél op een indringende manier met zichzelf en zijn opvattingen: hoe houdbaar is mijn wereldbeeld, hoe levend is mijn geloof? Op dat punt kunnen christelijke auteurs wellicht iets haar leren.
Vlees
Begeerte. Brand. Vlees. Poep. Eigenlijk zeggen de titels van Manon Uphoffs verhalen al meer dan genoeg over de wereld die ze oproepen. Een wereld van lust en verleiding, van langzame ontbinding en hopeloos tekort. Een wereld die aangedreven wordt door driften en verlangens, door hartstocht en angst, in een altijd rondgaande beweging van aantrekken en afstoten, leven en dood. Een wereld waarin liefde vruchteloos lijkt, en waarin mensen alleen bevrediging vinden in een illusie.
Diezelfde titels van Uphoffs verhalen laten echter ook iets anders zien. Ondanks de schrijnende leegte die haar teksten achterlaten, is het duidelijk dat hier een schrijfster van formaat bezig is, een auteur die met een simpel woord hele betekenisvelden kan oproepen, zwaargeladen van emotie en duistere bijbedoelingen. Manon Uphoff is iemand die het juiste woord precies op de juiste plaats zet - en dat kan maar van heel weinig schrijvers gezegd worden.
Neem het woord "vlees". Dat verwijst natuurlijk naar de slagerij waar het bijbehorende verhaal zich afspeelt, maar wie de moeite neemt dat woord goed te proeven, voelt ook het hele spanningsveld eromheen: leven, begeerte, lichamelijkheid, wellust, vergankelijkheid. Allemaal tegelijk in dit ene verhaal aanwezig. Uphoffs verhalen staan vol zinnen die heel simpel lijken maar de lezer een huivering bezorgen, alsof exact de juiste snaar in het onderbewuste wordt aangeraakt.
Zie bijvoorbeeld de scène waarin een van de dochters van de slager aankondigt dat ze nooit van haar leven meer vlees zal eten:
"De wangen van mijn vader werden alarmerend paars. Ik prikte mijn vork in het vlees en begon het haastig in reepjes te snijden.
'Ga staan.'
Mijn tengere zusje ging naast de tafel staan. De peesjes in haar nek stonden strak van weerspannigheid.
'Als je niet wil delen in de maaltijd, hoor je er niet bij. Jij bijt de hand die je voedt? Pak je spullen maar, en verlaat dit huis.'
Ik keek naar het reepje aan mijn vork en voelde een wind die me in het gezicht blies. Draadjes runderlap staken tussen mijn tanden."
Dat is prachtig opgeschreven, vol betekenisvolle woorden als "prikken", "snijden", "peesjes", "bijten", "steken", "tanden". De hele scène blijft tot in details op het netvlies van de lezer staan - met tergend de onuitgesproken vraag op de achtergrond: wat is er precies aan de hand, tussen die vader en dat zusje?
Macht
Zoiets krijgen de meeste christenschrijvers van dit moment niet voor elkaar. Misschien komt dat wel door een bepaalde onschuld -of naïviteit-, die hen verhindert de duistere betekenissen van de taal te doorgronden. Misschien schrikken ze terug voor de rauwe kanten van het bestaan en van hun eigen persoonlijkheid, zijn ze bang voor hun eigen onderbewuste en houden ze de deur daarnaartoe liefst stevig gesloten. Maar daarmee missen ze ook een bepaalde gevoeligheid voor woorden en beelden, waardoor hun verhalen aan de oppervlakte blijven. Ze hebben geen macht meer - en dat terwijl juist het christendom in staat zou moeten zijn tot taal die de werkelijkheid van de diepst mogelijke betekenissen voorziet.
Uphoffs woorden hebben wél macht. Maar dan niet het soort macht waaraan je je risicoloos kunt blootstellen: haar beelden zijn zo indringend dat ze op het netvlies van de lezer achterblijven, dat ze hem als het ware besmetten met het wereldbeeld dat eraan ten grondslag ligt: "...hongerig en gretig de toekomst naderend en verterend, alsof alles al is blootgelegd, alsof er een ontzagwekkende orde is in het universum, zelfs al liggen de stukken nog als scherven over en door elkaar, en nog denkend dat het mogelijk is, voor mij -voor ons allemaal- om die orde te achterhalen."
Dit verhaal is als een bizarre droom, diep en duister en zwaargeladen. Het sluit helemaal aan bij de manier waarop onze maatschappij op dit moment leest: freudiaans. Maar waar we met z'n allen behoefte aan hebben zijn verhalen die de leegte niet alleen benoemen, maar ook opheffen. Dat was het ideaal van de eeuwen vóór ons: de lezer verheffen, hem iets van het goede, het ware en het schone laten zien. Dat lijkt vandaag achterhaald, zoals ook het christendom achterhaald lijkt. Maar schijn bedriegt. De woorden waarin alle macht van hemel en aarde besloten ligt komen niet vanuit het onderbewuste, die komen van boven.
N.a.v. "Alle verhalen", door Manon Uphoff; uitg. Podium, Amsterdam, 2003; ISBN 90 5759 205 3; 288 blz.