Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: Gert van de Wege

Weg met de vrijblijvendheid

Het is maar dat we het weten: Gerrit Komrij is "een ouderwetse literaire mandarijn" en J. C. Bloem was "een schrijvende Anton Pieck voor halfintellectuelen." In zijn essaybundel "Onttachtiging", over eigentijdse poëzie en poëziekritiek, slaat Jos Joosten niet de meest subtiele toon aan. Hij bepleit een einde van de vrijblijvendheid, in schrijven en in recenseren. Dat is verhelderend - ook al kom je levensbeschouwelijk heel ergens anders uit. 

De C. Buddingh'-prijs 1997. Er zijn zes dichtbundels genomineerd uit de oogst van vijftien debuten, waaronder bundels van Rien van den Berg en Hilbrand Rozema. Voor hen heeft, aldus het juryrapport, God nog niets aan evidentie ingeboet. Een andere genomineerde is Piet Gerbrandy, die, alweer volgens de jury, geen enkele hoop meer heeft op uitkomst of redding, waar vandaan dan ook, maar zeker niet van God. 

Hoe moet je een jury die elk van deze bundels nomineert beoordelen? Het hangt ervan af. Wie poëzie beschouwt als een terrein waar alles of desnoods ook niets gezegd mag worden, als het maar met "literair raffinement" gebeurt, ziet dit juryrapport als de gewoonste zaak van de wereld. Het ging in de literatuur toch om vorm, niet om wát er gezegd wordt maar om hóé het gezegd wordt? 

Jos Joosten reageert in "Onttachtiging" anders: "En de juryleden zelf? Wat vinden die er nou van? Geloven ze nou in God of niet (). Want met al deze vrijblijvende vaagheid zou het haast een verademing geweest zijn als de jury, voor mijn part, louter dichters genomineerd had die met alle oprechtheid trachten Gods Lof te zingen in op de meest traditionele wijze dichtgespijkerde sonnetten." 

Zo kun je het natuurlijk ook zien: dat het er wel degelijk toe doet wat er nu eigenlijk in al die bundels wordt gezegd. 

Persoonlijke toon
Joosten is als neerlandicus verbonden aan de Universiteit Utrecht, maar hij is allesbehalve een asceet - en daarbij doel ik hier op zijn habitus als wetenschapper. In "Onttachtiging" heeft hij allerlei, deels al eerder gepubliceerde, stukken gebundeld, en vrijwel alle hebben ze een uitgesproken persoonlijke toon. Want Joosten vindt het maar niets, de manier waarop er in Nederland met poëzie wordt omgegaan. Ik kan hier maar op een enkel aspect daarvan ingaan, en wel op het boven aangeduide probleem: moet je in je poëtische voorkeur nu de inhoud laten meewegen of juist niet? 

Natuurlijk vindt ook Joosten dat gedichten goed of verrassend of bijzonder geformuleerd moeten zijn. (Daarom valt een populaire dichter als Jean-Pierre Rawie af.) Maar hij vindt evenzeer dat de inhoud ertoe doet. Onbekommerd verwijst hij bundels van Leonard Nolens en Eddy van Vliet naar de prullenmand. Niet omdat ze niet goed dichten, maar omdat ze niets te vertellen hebben: ze blijven steken in al te persoonlijke anekdotiek die verder weinig met de lezer doet. Maar ook van oudere dichters als J. C. Bloem en Vasalis houdt hij niet, hoewel hij Vasalis' techniek bewondert - en daarmee komen we op zijn eigen wereldbeeld terecht. 

Rodenko
Het grote voorbeeld van Joosten lijkt de essayist en dichter Paul Rodenko te zijn, iemand die in de jaren '50 tot '70 individueel zijn weg ging en die een permanente revolutie voorstond; revolutie niet alleen in poeticis, maar ook in politieke zin: Rodenko was een anarchist met waardering voor de RAF. En Rodenko's anarchisme hield organisch verband met zijn poëticale opvattingen. Poëzie moest experimenteel zijn, naar het nieuwe, naar een open toekomst toewerken; en in de richting van het oude dus ontwrichten en ontregelen. 
Daarom hield hij van de Vijftigers in hun eerste jaren. Maar de revolutie moest permanent zijn. Toen ook de Vijftigers in hun opvattingen verstarden, keerde Rodenko zich van hen af. 

Een naam die Joosten in dit verband nogal eens laat vallen, is die van Heraclitus, de presocratische filosoof van duistere spreuken, van wie in elk geval een paar opvattingen duidelijk zijn: dat de wereld een veelheid is, zonder eenheid erachter; en dat de wereld veeleer wórdt dan ís. Zo geformuleerd is Heraclitus de tegenpool van Plato, voor wie er achter de verschijnselen wel een eenheid was te vinden, een statische eeuwigheid van ideeën. 

En dat is waar Joosten zo'n hekel aan heeft: aan een stevig wereldbeeld zonder dynamiek, aan houvast door de verwarring heen. Aan het platonisme kortom, dat -met geheel verschillend gewaardeerde gevolgen- zo gretig door het christendom is omarmd. Vandaar de afwijzing van Bloem, rechts in de politiek en uitdrager van verzen waarin een onveranderlijke wereld wordt verbeeld. Vandaar de waardering voor Rodenko, die Joosten "Heraclitus in de polder" noemt. 

Hoewel Joosten in het spoor van Rodenko alle zekerheid en vastheid wil prijsgeven, lijkt het er toch op dat hij weer enkele andere zekerheden omarmt - met als belangrijkste zekerheid dat zekerheden fout zijn. Maar wat er nu precies mis is aan een statisch wereldbeeld, daarover lees ik weinig. 

Elders schrijft Joosten over een totaal "uitgeleefde" traditie. Ik wil me best laten overtuigen, maar zo'n bewering niet zomaar slikken: waarom zijn de westerse tradities, ook op literair gebied, nu eigenlijk uitgeleefd? Ik heb zelf eerder het idee dat je als individu nogal klein bent tegenover een traditie, dat je je er eerder voor moet verantwoorden dan dat je er uit de losse pols oordelen over kunt neerschrijven. Hoezeer Joosten de oppervlakkigheid ook schuwt, hier lijkt hij zich nogal gemakkelijk bij de postmoderne consensus aan te sluiten. 

Maar het is in elk geval waardevol dat hij zijn overtuigingen uitspreekt en ernaar oordeelt, alleen al om weer eens te demonstreren dat literatuurkritiek ten slotte altijd een kwestie van levensbeschouwing, van geloof en overtuiging is. 

Een andere kwestie is in hoeverre literatuur zelf levensbeschouwelijk moet zijn. Het zal duidelijk zijn: voor Joosten is dat geen vraag. Hij houdt van denkende dichters (Dirk van Bastelaere), van dichters die op een eigenzinnige manier geëngageerd zijn (H. H. ter Balkt) en van duistere dichters in wier werk geen uiteindelijke eenheid te achterhalen is (Hugo Claus). Voor schrijvers die je als lezer niet aan het denken willen zetten, of zelfs je denken en handelen willen veranderen, heeft hij geen waardering. Dat klinkt, op zichzelf genomen, orthodoxe christenen niet onvertrouwd in de oren: kunst moest toch "een boodschap" hebben? 

Filosoferen
Toch lijkt het me goed om kunst principieel een eindje uit de buurt van filosofie en theologie te houden. Kunst waarin veel gefilosofeerd wordt, moet op eieren lopen: in de eerste plaats loopt het kunstzinnige op zichzelf gevaar; in de tweede plaats is er het risico van slechte filosofie en theologie. Literatuur, en zeker poëzie, heeft een onduidelijke positie tussen filosofie en muziek, tussen argumenteren en een wijsje fluiten, tussen een al te redelijke betekenis en volledige betekenisloosheid. 

Critici met vooral belangstelling voor inhoud houden er niet van om te werken op de vierkante centimeter; critici die vooral esthetisch geïnteresseerd zijn, zien graag voorbij aan inhoud om te ontrafelen hoe het speeltje werkt. Wat dat betreft is het veelzeggend dat iemand als Joosten niet uitblinkt in subtiliteit. Ik vind de bespreking van door hem bewonderde dichters niet echt enthousiasmerend; Joosten laat het nogal eens bij het aanduiden van een aantal grote lijnen en het uitspitten van enkele dubbelzinnigheden. 

Het ideaal is natuurlijk kunst waarin inhoud en vorm volledig één zijn, waarin geen losse brokken filosofie zijn aan te treffen en waarvan de constructie eigenlijk de inhoud ís - een roman als Hermans' "Nooit meer slapen" kortom. Maar ik heb ook weinig tegen kunst met minder inhoud, kunst die een stukje ordening is in of van de relatieve chaos die ons omringt. Is dat ook niet een behoefte van de menselijke geest? En zou -ik verwijder me nu ver van Joostens idealen- zo'n ordening niet nog een andere, veel oudere orde weerspiegelen? 

Deze vragen zijn gecompliceerd; ze kunnen hier slechts aangestipt worden. Maar, en dat is beslist een verdienste van "Onttachtiging", Joostens essays zetten zeker aan tot verdere doordenking. Waarmee zijn essaybundel in elk geval aan zijn eigen criteria voldoet. 

N.a.v. "Onttachtiging. Essays over eigentijdse poëzie en poëziekritiek", door Jos Joosten; uitg. Vantilt, Nijmegen, 2003; ISBN 90 75697 79 1; 320 blz.