Dit voorjaar waren diverse geluiden over de terugkeer van God in de Nederlandse literatuur te horen. Elk zichzelf respecterend (opinie)blad zocht naarstig naar mensen die God hadden (her)ontdekt. ,,De terugkeer van God in Nederland", zo kopte HP/De Tijd in mei.
Auteur Vonne van der Meer toonde zich in Opzij van april verheugd zomaar over God te mogen praten. In NRC Handelsblad woedde in juli een discussie over de mogelijkheid in God te geloven en toch een verstandig mens te zijn. Rudy Kousbroek wijdde een serie columns aan "De wondere wereld van het geloof". De berichten hierover houden aan tot op de dag van vandaag.
Toch valt niet aan de gedachte te ontkomen dat deze aandacht voor religie slechts een gevolg was van een enkel besluit, namelijk dat van de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB) dit voorjaar om "Mijn god" tot boekenweekthema 1997 uit te roepen. Mogelijk is het de pers zelf geweest die de belangstelling voor religiositeit heeft gecreëerd.
Uitgevers haasten zich dit najaar om in hun aankondigingen de 'religieuze' boeken voor 1997 te presenteren. Zo probeert uitgeverij Anthos kopers te trekken met de tekst: ,,God. Ooit werd Hij dood verklaard en afgezworen. Maar Hij is weer helemaal terug. God, religie en levensbeschouwing in de breedste zin van het woord staan als nooit tevoren in de belangstelling".
Maar is het wel zo dat God de grote afwezige is geweest de afgelopen decennia? Over God is toch altijd nog gedacht en geschreven? Daar zijn voorbeelden genoeg van te vinden. Het was de laatste tijd alleen "not done" om over Hem te schrijven en Zijn bestaan serieus te nemen. Voor de moderne mens hoorde een dergelijk thema thuis in het rijk der Middeleeuwen.
Nieuwe prikkels
Het is opvallend dat de nieuwe gelovigen wars zijn van vormen. Het ervaren van een andere werkelijkheid of de Ander is een volstrekt persoonlijke aangelegenheid geworden. ,,Steeds meer mensen met een hogere opleiding zijn ontevreden over het materialisme in hun leven, over een bestaan dat wordt overheerst door carrièredrang. Ze voelen armoede en leegte (...). Het is meer een onbestemd misnoegen en dat maakt dat ze op zoek gaan", schreef Herman Vuisje.
Geloven is een nieuwe ervaring voor de moderne mens die op zoek is naar steeds nieuwe prikkels. Vanuit een hang naar volledig leven worden religieuze of mystieke paden betreden. Een geloof in wat dan ook kan zo bijdragen tot de kwaliteit van het leven.
De schrijver Marcel Möring sloeg vorige maand in de Abel Herzberglezing de spijker op z'n kop. De Volkskrant gaf zijn uitspraken een plaats op de voorpagina. ,,Het fin-de-siècle-geloven is samplen. Het is het ritme van de indianen, een riedeltje Mozaïsche wetten, een korte Zen-solo (niet te lang, want dan wordt het weer veeleisend) en hier en daar nog wat losse flarden boeddhisme, animisme, alchemie en goede oude kwakzalverij. Honderdvijftig gulden en u bent weer helemaal het heertje in uw overspannen, hectische CNN-wereld". Vroeger riep de religieuze mens God aan en smeekte Hem om hulp. De moderne spiritualist, aldus Möring, sprokkelt zijn hoogstpersoonlijke God bij elkaar. De vervelende stukjes worden weggelaten, de leuke overgenomen.
Geluk
Bij nadere inspectie valt het moderne geloven door de mand, vindt Möring. In het moderne geloven is de Almachtige vervangen door ,,een amalgaam van halfverteerde, slecht begrepen flarden van bestaande religies". Mensen moeten eerst maar eens hun eigen wortels onderzoeken, alvorens exotischer varianten te omhelzen. De moderne mens is ontaard in een wezen dat geluk eist. Hij kan God goed gebruiken om zijn geestelijke behoeften te bevredigen.
Het is de vraag of het beeld dat Möring schetst terug te vinden is in recent verschenen Nederlandse literatuur. Boekhandelaren, gevraagd naar deze 'religieuze' trend, konden me geen duidelijke voorbeelden tonen. Misschien is het daar ook nog te vroeg voor. Volgend jaar, tijdens de boekenweek, zullen de kasten uitpuilen van de religiositeit.
In veel romans die dit najaar verschenen zijn, zien we eigenlijk nog steeds het oude patroon: ,,De moderne mens is niet gelukkig, maar God kan hem het geluk niet bieden". Om dit laatste te illustreren, volgt hier een korte bespreking van enkele zojuist verschenen romans.
Doeschka Meijsing
Een roman waarin duidelijk een bepaalde mensvisie wordt gegeven, is "De weg naar Caviano" van Doeschka Meijsing. Een vakantie van zeven vrienden in het Italiaanse dorpje Caviano loopt uit op een mislukking. De plotselinge verdwijning van hun aller vriendin Kate in een vorige vakantie werkt als een splijtzwam. Het verdriet over het verdwijnen van Kate veroorzaakt een gevoel van onbehagen.
De vrienden (vijftigers), die voor het oog goed met elkaar op kunnen schieten, blijken allemaal hun eigen leventje te leiden. Ze zijn niet of nauwelijks op de ander gericht. Het zijn allemaal prettige kameraden van zichzelf.
De een gruwt van de gedachte zich aan de ander aan te passen. Een ander voelt zich alleen in z'n element als hij zelf de regie in handen heeft. Een derde verkilt bij het zien van verdriet bij anderen. En iedereen mijmert over de eigen verlangens en over de teleurstelling die het leven tot dan toe vooral is geweest.
Vanaf de eerste bladzijde broeit er iets. De vrienden doen aardig en ze lijken gelukkig. Alleen de lezer weet dat achter die façade eenzaamheid en leegte schuilt. Het enige wat de hoofdpersonen gelukkig stemt, is de herinnering aan goede, voorbije tijden of aan een vroegere geliefde. De herinnering aan geluk lijkt het maximaal bereikbare te zijn.
In het tweede deel wordt meer zichtbaar. Onderlinge ergernissen steken de kop op. ,,De taal slingerde slordig in de rondte, vond geen houvast". Iedereen begint zich af te vragen waarom ze eigenlijk bij elkaar zijn.
Mensen zijn leeuwen
In het laatste hoofdstuk barst de bom. De gezamenlijke maaltijd ter ere van Kates verjaardag ontaardt in een ontlading van irritaties, woede en jaloezie. De vrienden maken elkaar keihard af en generen zich daar niet voor.
Het is niet zonder reden dat Meijsing "De weg naar Caviano" zo ongelukkig laat eindigen. Ze heeft het alles zo geregisseerd en heeft daartoe een achtste personage in het leven geroepen, de schrijver. Het was de schrijver die met het idee kwam samen op vakantie te gaan, maar het was ook de schrijver die uiteindelijk de vrienden tegen elkaar in het harnas joeg.
De slotzin is in dit verband cruciaal: ,,Ik heb Kate niet kunnen redden. Ik ben God niet. Of had ik dat moeten willen zijn?" Hier zien we even de schrijver als god van zijn zelfgeschapen (roman)wereld. Wat bedoelt Meijsing hiermee? Elders in het boek schrijft ze: ,,Iedereen is het speeltuig van goden met een boosaardige inborst en een hang naar hilarisch resultaat". In "De weg naar Caviano" is het de schrijver die een boosaardig spel speelt en de personages tegen elkaar opzet. Het slechte triomfeert. Is het boek een aanklacht tegen God of de goden?
Zeker is dat de schrijver niet veel goeds van mensen verwacht: ,,Mensen zijn leeuwen uit verschillende nesten. Zodra het om territorium- of paringsdrift gaat, staan ze elkaar naar het leven". "De weg naar Caviano" toont de homo homini lupus in optima forma.
Noch het traditionele noch het nieuwe geloven speelt in deze roman een rol. Het gebruiken van bijbelcitaten door Meijsing is geen bewijs van religieuze opvattingen. Schrijvers van haar generatie, de zogenaamde academische schrijvers, gebruiken vaak christelijke beelden om hun werk voor de academische lezer zo interessant mogelijk te maken.
Mede n.a.v. "De weg naar Caviano", door Doeschka Meijsing, uitg. Querido, Amsterdam, 1996, 190 blz.