,,13 September Dinsdag. Gezellig ontbeten. Nix berekend voor het vleeschschaaltje dat ik den vorigen middag had gebroken. Voor negenen met de pont over. 9.20 bus op den dijk aan den overkant. Nieuwpoort (heel aardig), Goudriaan, Ottoland, Molenaarsgraaf, Bleskensgraaf, Oud-Alblas, Alblasserdam en een rommel die Papendrecht heet. Daar over de Merwe met de bus door Dordrecht, enkele pittoreske kijkjes (twee maal een gracht overbouwd). Op station koffie gedronken en besloten dat we het Hollandsche Diep wilden zien".
Aan het woord is de Amsterdamse zakenman J. H. F. Grönloh (1882-1961), schrijvend onder de naam Nescio (=ik weet niet). Hij vervolgt zijn verhaal: ,,Omtrent 1/2 12-12 uur met den trein over den Moerdijk, prachtig water opwaarts. Door het 'Hollandsche Brabant', over de mark. Toren van Breda. Om 2 uur weer bij Nelly in Eindhoven. 's Avonds daar een zacht en mild onweertje en regen. Besloten den volgenden dag naar huis te gaan, daar Os vermoeid begon te raken".
Sinds kort is Nescio's "Natuurdagboek", waarin hij reizen beschreef van 13 februari 1946 tot en met 27 december 1955, integraal gepubliceerd. Een beroerte maakte een einde aan zijn reizen en zijn korte notities. Lieneke Frerichs, die in 1990 promoveerde op de ontstaansgeschiedenis van Nescio's novelle "De uitvreter", verzorgde de publicatie van het volledig verzamelde werk. Het omvat ruim veertienhonderd bladzijden in twee delen en maakt daarmee definitief een einde aan het idee dat Nescio de schrijver is van een beperkt oeuvre.
Schrijfproces
Zeven dozen met de literaire nalatenschap van Nescio op de zolder van het Letterkundig Museum zijn door Frerichs op deskundige wijze geordend en in het "Verzameld Werk" gepubliceerd. De literaire nalatenschap bestaat uit net- en kladhandschriften van het door hemzelf uitgegeven werk, schetsen en fragmenten. Zij zijn de stille getuigen van het moeizame schrijfproces van Nescio. Zelden schreef hij een verhaal in één keer. "Insula Dei" vormt hierop een uitzondering: hij dateerde nauwkeurig de ontstaansperiode ,,7-12 Februari 1942".
Voor zijn schrijversarbeid zette Grönloh zich niet achter zijn bureau. Nescio maakte terloops aantekeningen in zakboekjes, schreef fragmenten op blocnotepapier en vormde aanzetten tot verhalen. Vaak liep hij vast. Door kritisch te ordenen zocht hij de juiste compositie. Diverse fragmenten herschreef hij. De zin ,,De Wellust had hij de dame genoemd en ze was inderdaad, laat ik maar zeggen, omdat ik voor een fatsoenlijk tijdschrift schrijf 'heel lief'" luidde in een eerdere versie van "Titaantjes" heel anders.
Nescio zag zichzelf niet als een groot schrijver. Ondanks de waardering die hij vanuit de literaire wereld kreeg (onder meer van Menno ter Braak), hield hij gepaste distantie. Waarschijnlijk heeft dat hem ook ervan weerhouden veel te publiceren. Hij vond het al snel niet goed genoeg.
Leeseditie
Had hij een afkeer van veelschrijverij? Nescio laat Koekebakker in "Titaantjes" zeggen: ,,Heele zomernachten stonden we tegen 't hek van 't Oosterpark te leunen en honderd uit te boomen. Een heel kamerameublement zou je daaraan hebben kunnen verdienen, als je dat allemaal had kunnen onthouden. Er wordt toch zooveel geschreven tegenwoordig". Speelde zijn gevoel de werkelijkheid niet wezenlijk in beeld te kunnen brengen, hem parten? In het "Nagelaten werk" zijn ook fragmenten onder de veelzeggende naam "fullesies" (vuilnisjes) opgenomen!
Lieneke Frerichs had als doel: het "Verzameld Werk" tot een op tekstonderzoek gebaseerde leeseditie maken. De teksten moesten niet belast worden met een technische verantwoording van de editeur. Voor een verantwoording van haar werkwijze verwijst zij terecht naar haar historisch-kritische uitgave van "De uitvreter". De doelstelling van een leeseditie heeft ze ruimschoots bereikt. In een uitvoerig commentaar bespreekt zij de publicatiegeschiedenis en de bronnen en geeft zij de verbanden tussen de teksten aan. De uitgave van het "Verzameld Werk" kan volgens haar met evenveel recht een studie-editie genoemd worden. Deze uitgave kan ons inzicht verschaffen in het complexe wordingsproces en het levensbeschouwelijke karakter van Nescio's verhalen.
Natuurdagboek
Het tweede deel van het "Verzameld Werk" is geheel gewijd aan het "Natuurdagboek", een titel die de editeur bedacht. In het tijdschrift Tirade (mei-juni 1982) was "het jaar 1951" reeds uitgegeven. Het dagboek was vanwege het persoonlijke karakter niet voor publicatie bestemd, maar gelukkig is het wel zover gekomen. Het "Natuurdagboek" kan meer licht werpen op het literaire werk van de mystieke schrijver, wiens stijl van schrijven voor ons even ongrijpbaar is als de aardse werkelijkheid voor hem was.
Op 13 september 1949 geeft hij een beschrijving van een van zijn vele reizen, die hij met Os (Ossi: A. Grönloh-Tiket, zijn echtgenote) door het Nederlandse landschap maakte. Met bijzondere voorliefde schrijft hij over het Noord-Hollandse plassengebied en de Vecht, de omgeving waar hij veel wandelde. Ter oriëntatie is een kaartje van dit 'eigen' gebied te vinden in de uitgave. Hij bezocht echter ook diverse andere streken, zoals Zuid-Holland, Friesland, Drente en Brabant. Zijn dagboekbeschrijvingen bestaan uit feitelijkheden, natuurimpressies en diverse situatieschetsen.
Telegramstijl
Vooral het begin van het dagboek wordt getypeerd door in telegramstijl weergegeven topografische gegevens. Ook de beschrijving van 13 september heeft zo'n karakter. Sfeerbepalende natuurgegevens ontbreken ondanks dit zakelijk begin niet: ,,'s Avonds daar een zacht en mild onweertje en regen". Nescio bleek oog te hebben voor het detail: ,,Gisteren het eerste sneeuwklokje gezien in het tuintje van Buttstedt aan den Middenweg. Vanochtend waren er twee".
Hoewel de telegramstijl blijft, neemt de rol van gedetailleerde natuurbeschrijvingen toe. Daaruit spreekt zijn innige liefde voor de schoonheid van de natuur, die voor hem het eeuwige, onvergankelijke en ondoorgrondelijke symboliseert. ,,Overal het stille water met de omgekeerde boomen en de boomen rechtop en de lage zon, een bestaande en onbestaanbare wereld. Dieu, vous m'avez blessé d'amour". Hij ervaart de natuur als iets goddelijks: ,,Een groote ochtend. Geheel opgenomen in God".
Uit zijn dagboekbeschrijvingen blijkt ook zijn waardering van dorpen, steden en de toenemende bebouwing. Nieuwpoort is heel aardig, Papendrecht daarentegen is een rommel. Verder schrijft hij: ,,1 Augustus Zaterdag. (...) Over de groote autoweg. De vreemde wereld van de ondergaande landelijkheid en overal van die menschen die niet in het land hooren. Zoomin als die wreede betonnen wegen". Ook Rotterdam komt er niet best vanaf: ,,Rotterdam Noord een perron met een woestenij van betonnen draineerbuizen, zeer naar. Het nare rijden langs smakelooze trieste huizen (...)".
Echte mensen
Over sociale relaties en maatschappelijke situaties laat Nescio zich minimaal uit. Hij noemt slechts de namen van personen. Van conversaties lezen we niet. Trouwens, hij komt weinig echte mensen tegen. In Rotterdam ziet hij enkele personen zitten in het open portiek van een restaurant: ,,Er zaten een paar menschen maar in de portiek zat een echte vrouw of meisje bij een kopje koffie, net echt. De eenige mensch die ik in Rotterdam heb gezien". Die waardering voor andere mensen zien we ook terug in het begin van "Titaantjes": ,,We, dat waren wij, met z'n vijven. Alle andere menschen waren 'ze'. 'Ze', die niets snapten en niets zagen".
De spelling in de aantekeningen van 13 september laat ons de non-conformistische Nescio zien: "nix" als alternatieve spelling voor "niks" en de opmerkelijke aanduiding van halve uren met 1/2. De sterk relativerende sfeer en de zeer maatschappij-kritische toon uit zijn eerste verhalen "De uitvreter", "Titaantjes" en "Dichtertje" zijn in het "Natuurdagboek" niet te vinden. De melancholische sfeer die nadrukkelijk aanwezig is in genoemde verhalen, ontbreekt ook. Alleen het onbedoelde slot van het Natuurdagboek is opmerkelijk: ,,Toren van Zaltbommel. Overigens triest en triest en triest". Had Nescio, toen hij op leeftijd kwam, toch een compromis gesloten met het leven en zijn wereldhervormende ideeën laten schieten?
Leesbaar
Lieneke Frerichs is erin geslaagd het manuscript te ontraadselen en te verwerken tot een leesbaar dagboek. Op zorgvuldige wijze heeft zij de uitgave van het "Natuurdagboek" verantwoord. Verder heeft zij voor de geïnteresseerde lezer de dagboekbeschrijvingen toegankelijk gemaakt, door annotaties met achtergrondinformatie op te nemen. Zij koos voor een aparte plaats voor het dagboek, omdat ,,deze aantekeningen een heel ander karakter hebben dan de literair-fictieve verhalen uit het "Nagelaten werk"". Kennisname van de literair-fictieve teksten uit het eerste deel van het "Verzameld Werk" kan deze keuze alleen maar onderstrepen.
Het eerste deel van het "Verzameld Werk" opent met de bekende verhalen "De uitvreter", "Titaantjes", "Dichtertje", "Mene Tekel" en "Boven het dal". Het zijn verhalen en bloemlezingen die door Nescio zelf gebundeld zijn. In de afdeling "Nagelaten werk" zijn ongepubliceerde stukken opgenomen. Zij vormen veelal de voorstadia van het gepubliceerde werk.
Voordrachten
Interessant zijn de voordrachten voor GOHV, de Amsterdamse debatingclub "Gedachtenwisseling Ontwikkelt Het Verstand" (eerder uitgegeven in Tirade, mei-juni 1982). De club werd mede op initiatief van Grönloh opgericht in juni 1899. De voordrachten zijn niet alle uitgesproken. De eerste voordracht met de aanhef ,,Mijne hoorders" is sterk relativerend en ironiserend. ,,Ik hoop niet dat gij mijn voordracht mooi vindt. Ook moet ge Uzelf eens afvragen of Uw geestdrift die blijken moet uit Uw speechen iets meer is dan zucht om te behagen, om toegejuicht te worden (..). Zoo heb ik dus mijne heeren een voordracht bij elkaar geflantst. Ik stel er me zelf niet veel van voor en ben er niets mee ingenomen".
In de voordrachten is de literaire stijl van Nescio herkenbaar: geen mooi gestileerde zinnen, maar korte en fragmentarische zinsneden waarmee hij probeert de diepte van het bestaan te peilen. Zijn sober en vaak cynisch geformuleerde waarnemingen doen mij denken aan het werk van Piet Paaltjens, waaruit hij op 19 september 1951 voorlas: ,,Daar in de serre haar voorgelezen uit Pietje Paaltjens...".
Twijfelen
In "Titaantjes" bleven in de opeenvolgende versies de opmerkingen van Koekebakker staan: ,,Och, ik wist vooruit dat 't op niet veel zou uitloopen. Waar loopt tegenwoordig 't leven van een Amsterdammer op uit? (..) Alleen Hoyer weet waar de boel op uitloopt. (..) Hij is lid van de S.D.A.P. en leest "Het Volk". (..) Hij zegt een boel dingen, die erg waar zijn en als je denkt, ,,nou wordt 't interessant", dan gaat-i niet verder. (..) 'k Zal toch eens informeeren of 't mag, dat twijfelen". Hoewel het identificeren van een schrijver met zijn verhaalpersoon gewaagd is, denk ik dat met de woorden van Koekebakker de levensfilosofie van Nescio getekend is. Als het interessant wordt, gaat hij niet verder: het wezenlijke is niet in woorden te vangen.
,,Doelloos zit ik, Gods doel is de doelloosheid. Maar voor geen mensch is het weggelegd dit bij voortduring te beseffen". Het complete oeuvre van de man die deze doelloosheid besefte, is te vinden in de twee schitterend uitgevoerde delen van zijn "Verzameld Werk".
N.a.v. "Verzameld Werk", door Nescio, bezorgd door Lieneke Frerichs; uitg. Nijgh & Van Ditmar & G. A. van Oorschot, Amsterdam, 1996; 2 delen; 1400 blz.