Een konijn uit Halewijn, een leguaan uit Mozambique, een lapjeskat in Haringvliet en een neushoorn uit Knokke. Dit zijn slechts enkele dieren uit de komische light-verse-bundel "Klein Bestiarium" van de hand van de veelzijdige auteur Meint R. van den Berg.
De ondertitel van deze bundel luidt veelzeggend: "Levenslessen uit de dierenwereld". Meint R. van den Berg beweegt zich hiermee in een traditie die al heel oude papieren heeft. De middeleeuwer Jacob van Maerlant, over wie onlangs een voorbeeldige biografie verscheen, schreef al boeken vol over de natuur. De zedelijke betekenis van de geportretteerde dieren en planten was daarbij hoofdzaak. Ondanks dat middeleeuwers als Van Maerlant geen praatjes wilden verkopen, maar naar de waarheid de wonderen der natuur wilden weergeven, zijn hun resultaten vaak lachwekkend. De natuur werd geweld aangedaan omwille van de zedekundige lessen.
Koos Geerds
Ook in deze eeuw zijn er dichters die in deze traditie werken, overigens zonder nadrukkelijk op zedekundig vermaan uit te zijn. De dichter Chris J. van Geel dichtte bijvoorbeeld veelal naar aanleiding van de natuur, wat allerlei inzichten en vergezichten opleverde, onder meer over de mens zelf. In zijn "Dierenalfabet" schreef hij veelzeggend: ,,Ik ben in beesten opgesomd". In dezelfde lijn schreef ook de vrijgemaakt gereformeerde dichter Koos Geerds zijn dichtbundel "Insekten".
Meint R. van den Berg lijkt vooral aangesproken te zijn door de hilarische kant van ,,de zedekundige lessen der natuur". In zijn gedichten staan steeds absurde, komische avonturen van allerlei dieren centraal, waaruit Van den Berg een moraal afleidt. Zo was er eens een struise gans uit Emmen die mee mocht rijden in de Tour de France. Helaas werd ze gediskwalificeerd, omdat ze dope en hoestsiroop als pepmiddel dronk. Van den Berg tekent dan de levensles op: ,,Dat leert ons, kindren van de crèche, / een dubieuze levensles: / wie zonder hoestsiroop kan rijden, / kan misschien een echec vermijden".
Bij veel gedichten staan grappige plaatjes afgedrukt, getekend door Reinier van den Berg.
Concerto in C majeur
Meint R. van den Berg publiceerde al eerder poëzie: in 1984 verscheen "Apocalypse voor kinderen". Nadien schreef hij vooral proza: romans, novellen in dagboekvorm en verhalenbundels. Omdat Van den Berg een drukke baan had als Nederlands gereformeerd predikant, kon hij slechts eens per jaar een boek schrijven. Hij benutte daarvoor doorgaans zijn zomervakantie. Nu hij met emeritaat is, heeft hij kennelijk de handen vrij voor het creatieve werk. Dat blijkt niet alleen uit de snelle opvolging van zijn prozaboeken, waarvan de meest recente "Het huwelijksfeest" is, maar ook in het verschijnen van een drietal dichtbundels. Van deze drie verscheen het hierboven besproken "Klein Bestiarium" als eerste, daarna lag "Wisselgeld" al snel in de boekhandel, terwijl zojuist ook "Samenscholen tegen de wind" van de pers rolde.
Deze twee laatste bundels bevatten met name gedichten die direct of zijdelings met het geloof te maken hebben. Aardig in "Wisselgeld" is vooral het lange gedicht "Concerto in C majeur". Hierin tekent Van den Berg hoe een bewoner van een stad in zijn straat een man ziet die, zoals al snel blijkt, met Christus geïdentificeerd moet worden. Na een geestelijke strijd breekt de vijandschap van deze man en buigt hij voor Christus: ,,de Man die mijn duisternis tot / licht had gemaakt, mijn Heer en mijn God".
Een kruimeltje
Hoewel een paar gedichten uit deze twee bundels zonder meer een kruimeltje literaire waarde bezitten, geldt voor het overgrote deel dat er bedroevend weinig aan het taalgebruik te beleven is. Een vers gaat bij Van den Berg volledig op in het overdragen van de boodschap, terwijl het gedicht als taalbouwsel nauwelijks uit de verf komt. Ik denk dat juist het schrijven van poëzie een belangrijk tekort van dit schrijverschap onthult. Op woordniveau slaagt Van den Berg er vrijwel niet in de taal creatief te maken. Verrassend beeldgebruik is niet aan te treffen, omdat de auteur de taal puur als instrument, als verpakking van zijn 'verhaal' gebruikt. Dat 'verhaal' is dan soms wel verrassend, maar dat maakt rijmelarij nog niet tot poëzie. Dat bijvoorbeeld de meerzinnigheid van woorden gebruikt kan worden om iets nieuws te scheppen en zo sprekende metaforen op te bouwen, lijkt Van den Berg te ontgaan.
Hij is dan ook beter, en zelfs vaak góed op dreef als hij proza schrijft dat zich op de grens tussen het voorstelbare en het bovennatuurlijke bevindt. Dat is zijn sterke punt, dat hij in proza nu eenmaal meer kan uitbuiten dan in poëzie. Dan staat de vertelling voorop, wat bij zo'n fantasierijk auteur als Meint R. van den Berg veel vergoedt.
N.a.v. "Klein Bestiarium"; 60 blz., geïll.; "Wisselgeld", 77 blz.; "Samenscholen tegen de wind", 95 blz. Gedichten door Meint R. van den Berg; uitg. Kok Voorhoeve, Kampen.