Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: Drs. A. Ros

"Jonge zieltjes, vlucht tot trouwen"

De "Duytse lier" van Jan Luyken is zonder moeite in het kader van de zeventiende-eeuwse liefdespoëzie te plaatsen. De bundel staat in de traditie van de liederen van Bredero, Starter, Hooft en de vele anonieme liedjes in bundeltjes minnedichten en bruiloftspoëzie. 

Een verschil is, dat Luyken zijn bundel wel een halve eeuw na zijn grote voorgangers publiceert. Een ander verschil, dat het bundeltje bestaat uit tien afdelingen, waarvan er negen openen met een gravure. Die platen zijn gedrukt met de oude koperplaten van een bekende embleembundel uit 1618. Luykens liedboekje blijkt ook duidelijk emblematisch. 

De "Duytse Lier" is wel het laatste hoogtepunt van de Gouden Eeuw genoemd. Zeker is dat juist als we Luyken plaatsen in de klassieke traditie van de Renaissanse. Herders en herderinnen, saters en nimfen, goden en godinnen uit de klassieke mythologie hebben er hun plaats. Op een speelse manier verwerkt Luyken deze dichterlijke figuren in zijn frivole liefdesliederen. 

Ogenschijnlijk is de "Duytse lier" een wat ongeordende verzameling poëzie , waarin zowel natuurgedichten en liefdesliedjes als meer ernstige gedichten een plaats hebben gekregen. De verwijzing naar een muziekinstrument in de titel benadrukt wellicht het liedboekkarakter. 

Liefdespoëzie
De meeste teksten in de bundel gaan in op aspecten van de liefde. De kopergravures waarmee de negen emblematische afdelingen openen, krijgen ook alle een uitleg die daarop betrekking heeft. Zo wordt de natuur getekend als het ideale beeld van de liefde. De liefde is als een vurige natuurwet: 
"Wie met het vuur speelt voelt de hette; wie 't vreest, die hou sich aan een kant". Want: "'t Hele schepsel voelt dien brant". De "kuise min" en het huwelijk zijn echter te verkiezen boven de onzuivere liefde: 

Korte vreugt en lang berouwen
Vreugde van een ogenblik
Schande, schaemte, spijt en schrik
Weet gij onder een te brouwen
Jonge zieltjes, vlucht tot trouwen! 

In zo'n zestig liederen, gedichtjes en bruiloftsversjes bezingt Luyken allerlei thema's in verband met de liefde. Het geheel vormt een puur werelds liedboekje, waarover de latere vrome Jan Luyken zich terecht zal hebben geschaamd. Toch heeft men in de bundel ook een diepere zin geproefd, zoals in vrijwel alle literatuur van de Gouden Eeuw een diepere bodem te vinden is. Vooral de laatste afdelingen van de bundel geven daar aanleiding toe. Zo eindigt de negende afdeling met het lied "Air", waarin het leven als een droom getekend wordt. Men kan hierin een echo zien van de Utrechtse predikant-dichter Barnardus Busschoff, die over "de ellendigheydt des Menschelijcken Levens" dichtte: 

Wat is den mensch helaes!
Een worm een wormen-aes/
Een Maden-sack een Water-blaes/
Wat is sijn leven vol verdriet:
Een droom/ een stroom/ en anders niet. 

Ook in de aandacht voor het buitenleven vinden we bij Luyken een echo van meer ernstige zeventiende-eeuwse poezie: 

Gelukkig mensch, wien 't is gegeven
Bij 't vreedzame en onnozele vee
Dat nooyt noch kwaad noch onrecht dee In 't veld zijn dagen af te leven.
De beste kunst is uiteindelijk: "Bij 't gene dat welleven vind, Te weten God, in 's Hemels zaken". 

Liefdesleer
In zijn dissertatie uit 1952 heeft K. Meeuwesse op basis van die laatste afdelingen betoogd dat uit de compostitie van de bundel is af te leiden dat de dichter omstreeks 1671 reeds een proces van inkering beleefde. Daardoor zouden zijn liedjes gaandeweg een ernstige ondertoon gekregen hebben. De recent verschenen editie van de "Duytse lier" rekent echter met deze gedachte af. 

In de inleiding op de nieuwe uitgave van "Duytse lier", door A. J. Gelderblom, A. N. Paasman en J. W. Steenbeek, wordt onder meer op grond van het slotlied voor de schone Argivina, een aanstaande bruid, aangetoond dat de bundel uitstekend past in de voorbereiding op Luykens huwelijk met Maria den Ouden in maart 1672. De enkele maanden daarvoor verschenen bundel is dan in feite een thematisch opgebouwde, weloverwogen liefdesleer, zoals die in de zeventiende eeuw niet ongewoon was. 

Een aantal teksten uit de tiende afdeling blijkt aan het boekje toegevoegd om het qua omvang te completeren. Het zou dan ook niet terecht zijn Luyken op grond van deze bundel een min of meer losbandig leven toe te dichten. Niettemin ligt er een onmiskenbare kloof tussen deze bundel en Luykens latere stichtelijke emblemata. Duidelijk is dat de ommekeer in zijn geestelijk leven er de oorzaak van is. In de inleiding op de nieuwe editie wordt het aldus geformuleerd: "Het brave, burgerlijke leven dat hij tevoren geleid had, ook in de periode van de "Duytse lier", netjes binnen de perken van de conventionele christelijke moraal, was nu opeens volledig verdoemelijk. 
Voortaan stelde hij zijn grote lyrische talent volledig in dienst van het ascetisch piëtisme waarin zijn ouders hem hadden grootgebracht". 

De "Duytse lier" blijft daarom in de eerste plaats interessant als een literair hoogtepunt in de zeventiende-eeuwse poëzie. Tegelijkertijd is de bundel als literair-historisch document van belang om zicht te krijgen op de belevingswereld van de wereldsgezinde Luyken. 

N.a.v. "Duytse lier", door Jan Luyken; inleiding en aantekeningen van A. J. Gelderblom, A. N. Paasman en J. W. Steenbeek; uitg. Amsterdam University Press, Amsterdam, 1996; ISBN 9053561471; 116 blz.