Op bladzijde 152 van zijn onlangs uitgegeven boek "Indischgasten" geeft Cees Fasseur, hoogleraar geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Leiden, heel kernachtig aan waarom hij 313 bladzijden vol weet te schrijven over "Indischgasten", Nederlanders die lange tijd in Indië geweest zijn.
Op de bewuste pagina citeert Fasseur Multatuli. Deze Indischgast, die zijn bekendheid vooral ontleende aan zijn forse kritiek op het Nederlandse beleid in de 19e eeuw in Nederlands-Indië, schrijft ook over de voorbeeldige ambtenaar Frederik Nicolaas Nieuwenhuijzen (1819-1892). Hij noemt hem een modelambtenaar. Fasseur: ,,Maar zelfs een modelambtenaar is doorgaans niet zonder fouten, want een onberispelijke loopbaan vormt nu eenmaal minder onderhoudende lectuur dan een carrière met ontevredenheidsbetuigingen en evidente ambtelijke tekortkomingen".
Onder dit motto gaat Fasseur dus op zoek naar min of meer curieus gedrag. En het vinden daarvan lijkt niet erg problematisch. De al dan niet vermeende tropenkolder verschaft immers voldoende aanknopingspunten om de levenswijze van de doorsnee Indischgast op aantrekkelijke wijze voor het voetlicht te brengen. Bij de meeste van zijn twaalf opstellen lukt dat heel aardig. Toch is zijn oordeel soms onevenwichtig. Dat viel mij vooral op bij zijn beschrijving van Indisch ambtenaar Izaac Esser (1818-1885). Zijn bijdrage over deze christen staat bol van kwalificaties als tobberigheid, fundamentalistisch gedrag en virulent antipapisme.
Straatpredikant
Het is onmiskenbaar dat deze Esser een zeer bijzondere geschiedenis heeft doorgemaakt. Van resident een hoge bestuursfunctie- werd hij uiteindelijk straatpredikant in de Haagse achterbuurten. Zo'n carrière moet zeer dankbaar voer zijn voor dit werk van Fasseur. Multatuli had deze Esser ook al 'ontdekt' en was vol lof over hem. Overigens niet vanwege zijn evangelisch christelijke instelling, maar meer vanwege zijn onbevangen uitstraling en zijn kennelijk retorisch talent: ,,Ik herinner me niet ooit een predikatie te hebben gehoord, die beter beantwoordde aan de zin die sommigen gewoon zijn aan het woord "evangelisch" te hechten. De man bracht inderdaad een blijde boodschap... aan een ieder die gelooft. Voor mij, die niet geloof, was 't 'n treurige staal van welmenende krankzinnigheid. Ik had medelijden met hem en verfoeide de duizenden en duizenden van z'n geestverwanten, die hem daar zo alleen lieten staan op z'n gehuurde stoeltjen in een kring van 'n paar dozijn nerveuze jongens. Ik voelde iets als neiging me daarbij te voegen. (...) Voor 'n betaalde dominee was 't om te bersten van afgunst".
Ondanks zijn waardering voor Esser zag Multatuli in hem natuurlijk weinig meer dan een bewonderenswaardig museumstuk. Weinig prudent en in feite vernietigend is Multatuli's uitlating over Essers genadestaat. Wat betreft het eeuwig heil is het wel goed met Esser, aldus Multatuli, zich daarbij beroepend op Matthéüs 5:3: ,,Zalig zijn de armen van geest".
Tobberige fundamentalist
Prof. Fasseur neemt de hooghartig kritische trant van Multatuli nagenoeg naadloos over. Zo schrijft hij over de bekering van Esser, na een periode van ernstige crises, dat hij zich ,,totaal overgeeft aan de Heer (of wat daarvoor gehouden werd). Het is de in piëtistische en bevindelijke kringen vaker doorlopen bekeringscrisis". Na zijn bekering gaat Esser het Evangelie verspreiden. Hij gaat werken onder de armen en gevangenen. Hij deelt traktaatjes uit en verwerft spoedig de bijnaam "het mirakel van Batavia".
Nu is het natuurlijk geen enkel probleem misschien zelfs een taak van een historicus- om ,,vreemd gedrag" aan de kaak te stellen. Het is wellicht zo dat Esser door de ,,ijver voor het huis des Heeren" wel eens te veel verteerd werd en zijn aanpak wat al te fanatiek was. Ik vraag me echter in gemoede af of het dedain van Fasseur noodzakelijk is om Esser neer te zetten als een tobberige fundamentalist, om maar eens een contradictio in terminis te hanteren.
Essers nadrukkelijke verwantschap met Capadose, Elout van Soeterwoude en Heldring zegt mij wel iets. Een meer invloedrijk geestverwant van hem, L. W. C. Keuchenius, waarnemend secretaris-generaal bij het ministerie van koloniën, was levenslang vriend van Esser. Naar mijn oordeel schreeuwt de beschrijving van Fasseur om een nauwkeuriger bestudering. Natuurlijk was Esser antipapistisch, wie had anders verwacht halverwege de 19e eeuw van een doorsnee orthodox protestant? Natuurlijk had Esser moeite met de religie van de islam en even natuurlijk is het dat hij vol overtuiging de strijd aanbond met on- en bijgeloof, zowel in Samarang en Mekassar als op het strand van Scheveningen en in de sloppen van Den Haag. In feite overvraag je een 19e-eeuwer als je van hem de soort religiositeit verwacht waarvan de producties van de afgelopen Boekenweek getuigen.
Oranjes
Natuurlijk mag ik de evaluatie van de twaalf opstellen niet alleen ophangen aan de beschrijving van Esser. De waarde van het boek van Fasseur is vooral gelegen in het feit dat hij Multatuli uit het stereotiepe beeld van de door tropenkolder bevangen excentriekeling haalt. Te veel is dit schema misbruikt om Multatuli's terechte aanklacht tegen het Nederlandse koloniale stelsel van die tijd te bagatelliseren. Ook anderen bekritiseerden het cultuurstelsel, vaak wel minder overtuigend of, beter gezegd, minder spraakmakend dan Multatuli. Was Multatuli al excentriek, hij was in ieder geval niet uniek.
De laatste hoofstukken van dit boek stellen de rol van de Oranjes met betrekking tot Nederlands-Indië aan de orde. Hun verhouding met Indië was niet bepaald tot de verbeelding sprekend. De meeste Oranjes lieten Indië voor wat het was en brachten er geen bezoek. Tot en met Wilhelmina was alleen Hendrik, de jongste zoon van koning Willem II, in 1837 op bezoek geweest in de archipel. Een reis die overigens niet zonder gevaren was. De tocht van varensgast Hendrik werd nog geheel per zeilboot volbracht.
Kroonprins Willem, de oudste zoon van Willem III, was minder reislustig. Hij bleef in 1871 dan ook liever thuis dan naar ,,dat apenland" te gaan. In onze eeuw hebben koningin Juliana en koningin Beatrix een bezoek gebracht aan onze, inmiddels voormalige, kolonie. Koningin Juliana tekende op 27 december 1949 de soevereiniteitsoverdracht in het Paleis op de Dam te Amsterdam. De woorden die zij bij deze gelegenheid sprak, dragen duidelijk de sporen van een spijtbetuiging: ,,Het is een voorrecht deze daad van overdracht der souvereiniteit te verrichten, tegenover de geschiedenis, of beter voor het aangezicht Gods, die weet waarom dit samengaan in vrijheid niet eerder en ook niet later werd bereikt, en die het falen kent der generaties..."
Spijtbetuiging
Na de soevereiniteitsoverdracht ontstaat er een periode van stilte, van verwerking aan beide kanten. Het staatsbezoek van koningin Juliana in de jaren zestig roept dan ook niet veel emoties op. Maar vooral het staatsbezoek van Beatrix in 1995 heeft de gemoederen nogal beziggehouden, mede door de commotie rond Poncke Princen en het feit dat de datum van het staatsbezoek in eerste opzet samenviel met de herdenking van de onafhankelijkheidsverklaring van Soekarno op 17 augustus 1945.
Tot en met 1991 was het in feite stil geweest rond de voormalige kolonie. In dat jaar werd, aldus Fasseur, een begin gemaakt met een nieuw en langdurig debat over het verleden. Als directe aanleiding ziet hij de breuk in de ontwikkelingshulprelatie tussen beide landen in maart 1992. De minister van ontwikkelingssamenwerking, Pronk, kapittelde de regering van Indonesië over het bloedbad in Oost-Timor. Veel Indonesiërs werden door dit optreden herinnerd aan het paternalistische en bemoeizuchtige optreden van Nederlandse ambtenaren in de koloniale tijd.
Het spreekt vanzelf dat het staatsbezoek in 1995 daarom veel meer politieke lading meedroeg dan dat van Juliana in de jaren zestig, ook al vanwege het feit dat veel oud-Indischgasten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en tijd hebben om het verleden nu eens echt te verwerken. Daarom was er in de rede van de Koningin weer iets te merken van een spijtbetuiging: ,,Wanneer wij terugblikken op deze tijd, die nu bijna vijftig jaar achter ons ligt, stemt het ons bijzonder droevig dat zo velen in deze strijd zijn omgekomen of er hun leven lang de littekens van hebben moeten dragen".
De verwerking van ons koloniale verleden zal nog wel even duren. Alhoewel, de cirkel is eigenlijk rond, aldus Fasseur. Koningin Beatrix vergat bij haar staatsbezoek de Indische keuken niet. De smaken en geuren uit het Verre Oosten bepalen immers tot vandaag de dag onze Nederlandse keuken. Wat zouden we beginnen zonder peper, kruidnagelen enzovoort? En het waren toch juist deze kruiden waar het onze voorvaders om was begonnen?
N.a.v. "Indischgasten", door Cees Fasseur; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 1997, ISBN 9035118138; 313 blz.