Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: Dr. C. A. de Niet

Angst is de tegenpool van eigenwaan

Het jaarlijks ritueel is alweer voorbij. De centrale schriftelijke eindexamens zijn afgenomen en het wachten is nu op de uitslag. Dat wachten kan de nodige spanningen met zich meebrengen, maar over die gevoelens van vrees gaat het in dit gedicht niet. Als aansporing voor wat komen gaat, komt deze gedichtbespreking dan ook te laat. Als illustratie van wat ook nu weer geweest is, kan zij echter nog goed dienst doen. Er mag dan in de afgelopen halve eeuw in het onderwijs het een en ander veranderd zijn, wat in dit gedicht uit Ida Gerhardts "Sonnetten van een leraar" beschreven en becommentarieerd wordt, is nog steeds zeer herkenbaar, denk ik.

Onlangs heeft Frans Berkelmans in een lezing over deze in 1951 gepubliceerde reeks gedichten opgemerkt dat de voor Gerhardt zo kenmerkende statige, om niet te zeggen hoogdravende stem hier vrijwel ontbreekt. De geladen ernst die ook in haar vroegere werk al zo nadrukkelijk de toon zet, heeft in de sonnettenreeks plaatsgemaakt voor een wat lossere stijl. De dichter proclameert geen nagenoeg onaantastbare waarheden, maar schetst in deze gedichten een hier en daar nogal humoristisch beeld van het leraarschap en van allerlei verschijnselen die met het schoolleven verband houden. De zelfspot ontbreekt daarbij niet.

Toch is de grondtoon van "Daemonen" er een van oprechte zorg voor de ander, in dit geval een leerling die kennelijk geteisterd wordt door zenuwen voor het komende examen. Er is voldoende aanleiding om te veronderstellen dat de aangesproken persoon een meisje is. Overigens niet omdat meisjes bij uitstek zenuwachtige schepsels zouden zijn, want uit eigen ervaring weet ik dat jongens evenzeer beheerst kunnen worden door de ontembaar lijkende machten van spanning en vrees die in de titel van het gedicht bedoeld worden. De aansporing die in de vijfde en zesde regel besloten ligt, geldt daarom ook voor jongens. Angsthazen zijn onder mannen evengoed als onder vrouwen te vinden.

De veronderstelling dat het toch om een meisje gaat, kan gefundeerd worden op de boodschap van het gedicht. Die straalt als het ware de persoonlijke betrokkenheid van de ene vrouw op de andere uit. En deze betrokkenheid treedt aan de dag in bewoordingen die alleen vrouwen tegenover elkaar kunnen gebruiken, naar ik meen. Een jongen zal immers niet zo snel aangesproken worden met "kindlief"- niet door een leraar en niet door een lerares. Zeker heden ten dage zal trouwens menige wenkbrauw fronsend samentrekken, wanneer een mannelijke docent zich met woorden als die van de eerste versregel tot een leerlinge zou richten. Vermoedelijk gold dat ook een halve eeuw geleden al wel. Een lerares kon en kan dat echter onbekommerd doen. En al heet de reeks dan "Sonnetten van een leraar", Ida Gerhardt was wel een lerares!

Er is nog een argument. De aangesproken leerling krijgt het dringende verzoek niet "als een ancilla" naar het examen op te gaan. Een "ancilla" - het is het Latijnse woord voor slavin, dat een heel veld van nevenbetekenissen oproept, zoals een onder zware lasten gebogen gang, maar dat toch primair een vrouw aanduidt. Een jonge vrouw, een meisje met een van stille vrees en onderhuidse spanning verkleurd en gevlekt gezicht - in menige examenzaal of belendende ruimte zal zij de afgelopen weken te zien zijn geweest.

In één regel wordt dan het probleem van deze schichtige leerlinge vlijmscherp geanalyseerd: haar angst is de tegenpool van eigenwaan! Het mes wordt gehanteerd, en dat is best pijnlijk. Maar vervolgens komt de troost die tegelijk een beroep doet op het zelfbesef van de examenkandidaat, een zelfbesef dat iets anders is dan de eerder gekritiseerde eigenwaan en dat een gerechtvaardigde plaats verkrijgt tegen de achtergrond van de familie die in de meest letterlijke zin mee-leeft in de strijd tegen de demonen. Dat te beseffen geeft zeker de morele energie die zo vaak simpelweg verpakt wordt in woorden als: "Zet 'm op!" Het is een persoonlijk bepaalde waardering, ik weet het. Maar het eresaluut dat in de laatste strofe van het sonnet gebracht wordt aan de "grijze vader", in wie de gehele familietraditie en de morele steun die daarin schuilt om zo te zeggen samengebald is, maakt deze regels voor mij onvergetelijk.

"DAEMONEN"

Kindlief, nu wil ik álles voor je doen;
maar doe het míj dan -alsjeblieft- niet aan,
dat ik je als een ancilla -goor met groen
gevlekt- naar dat examen op zie gaan.

Om zo'n examen-daemon te verslaan,
is kwestie van een díep intern fatsoen.
Jouw angst is tegenpool van eigenwaan.
Schud niet je hoofd: mijzelf paste jouw schoen.

Ik was een angsthaas van de ergste soort.
Bevend vloog ik door de tentamens voort,
tot, om een ander, ik mijzelf vergat:

Op mijn promotie, in een volle zaal.
Toen tartte ik de toga's, allemaal,

omdat daarginds mijn grijze vader zat.

Ida Gerhardt