Aan de vooravond van de Boekenweek is Nederland in de greep van het religieuze gevoel. Nog nooit is aan enig boekenweekthema zo veel aandacht besteed als het thema "Mijn God" nu krijgt. Schrijvers, uitgevers en media willen niet voor elkaar onderdoen. Ie der moet zijn mening geven over God - het typeert de pretenties van de mens. De drie speciale uitgaven ter gelegenheid van de Boekenweek geven een beeld van de diversiteit aan ideeën.
Volgens Gerrit Komrij, toch niet de eerste de beste dichter en criticus, zijn auteurs die aan de 'nieuwe gelovigheid' lijden, gefascineerd door rituelen. In zijn boekenweekessay "Niet te geloven" zegt een van de personen, de schrijver Grijphart: ,,De rituelen zijn voor mij het belangrijkst. Ze zijn eeuwenlang beproefd en ze hebben het overleefd. Er gaat kracht van uit (...). Ik heb meer aan de aankleding en entourage van God dan aan God, dat is waar. Toch bezit ik dat weet je- de wil over God na te denken, al heb ik voorlopig geen idee van hem".
Alternatieve religies zijn niet de moeite waard om er veel woorden aan te verspillen: ,,Er is een trek terug naar de "mainstream". 't Betekent niet dat het afgelopen is met alle alternatieve flauwekul (...). De jaren zestig en zeventig zijn er nog altijd. Ze hebben hun bestaan gerekt in New Age en brandnetelaanbidding. Wat je daarnaast ziet, en dat is het unieke van nu, is een aarzelende erkenning van de kracht van de grote wereldgodsdiensten".
Kerkgangers
In Komrij's essay wisselen drie personen met elkaar van gedachten over het geloof: de kerkganger Vreemond, de schrijver Grijphart en de niet nader te definiëren Boksvoet, die op alle punten het laatste woord heeft. Hun namen zeggen iets over hun wezen: ,,De mond belijdt alleen maar. Het hart bedoelt het goed en vloeit wel eens over. En Boksvoet geeft nog een schop".
De échte discussie vindt plaats tussen Grijphart en Boksvoet. Vreemond bevindt zich op een door hen allang gepasseerd station. Als traditioneel gelovige mag hij best een woordje meespreken niet al te veel- maar helemaal serieus nemen de beide anderen hem niet. Hij citeert namelijk overvloedig gemeenplaatsen als ,,Gods wegen zijn onkenbaar" en ,,Geen werk is voor God ooit te veel", die de discussie niet verder helpen. Bovendien denkt hij dat Grijphart toch op z'n minst voor de helft een gelovige is; hij zegt dan ook herhaaldelijk: ,,Zie je wel? (...). Hij wordt vast nog eens gered".
Het beeld dat de auteur van een kerkganger heeft, zal voor échte kerkgangers niet altijd herkenbaar zijn. Vreemond zegt bijvoorbeeld: ,,Er zit meer vast aan geloven. Er komen ook opofferingen bij kijken en inspanningen die de mens zich moet getroosten (...). God kan erg veeleisend zijn". Dat laatste lijkt mij een uitspraak van een ongelovige, die zich de gedachtenwereld van een gelovige probeert voor te stellen.
Cirkelredenering
In "Niet te geloven" wordt het probleem van de religie analytisch aangepakt. Wat is het wezen van de godsdienst? De drie gesprekspartners zijn het erover eens dat het gaat om zingeving, moraal, troost en uitzicht op een hiernamaals. Die punten worden in de loop van hun gesprek systematisch afgewerkt. Langzaam maar zeker wint Boksvoet terrein, een voor een slaat hij Grijphart zijn argumenten uit handen. Dat hijzelf daarbij evengoed zeer onzorgvuldig redeneert, hindert kennelijk niet.
Dat het traditionele christendom de waarheid niet in pacht heeft, is voor Boksvoet en Grijphart nogal gemakkelijk te zien. Christenen zijn de verhalen uit de Bijbel voor echt gaan aanzien. Ze hebben het onderscheid tussen werkelijkheid en fictie vergeten - het is de vraag of de auteur het verschil kent tussen literatuur en geschiedschrijving. Verder hebben christenen zich in de loop der eeuwen schuldig gemaakt aan intolerantie, hoogmoed, verstarring en vooral bloedvergieten - het gedrag van ieder die zich een christen noemt, is kennelijk maatgevend voor de waarde van het christendom.
Een heel goedkoop argument is de cirkelredenering die Boksvoet bij gebrek aan beter gebruikt om Vreemond uit het veld te slaan: ,,Als God voor 't goede zorgt heeft hij bij zijn almachtige schepping al moeten weten wat goed is, nietwaar? (...) Dus 't goede was er eerder dan God". Alleen al door een iets andere formulering is het hele probleem opgelost: God ís goed. Zelfs de taal kan een dergelijke al te simpele keten van oorzaak en gevolg doorbreken.
Wolkenkrabber
Absolute waarden bestaan niet, volgens Boksvoet. ,,In tijden van oorlog kan een heel volk zich onmenselijk gedragen om vervolgens een etiket van "goed" te plakken op wat in feite, volgens alle absolute maatstaven, "kwaad" was". Blijkbaar weet de auteur wat je onder onmenselijk gedrag moet verstaan, zelfs wanneer er geen enkele maatstaf is. Om uit te leggen dat absolute normen en waarden niet bestaan heeft hij óndanks zichzelf- de termen "goed" en "kwaad" nodig. Dat maakt zijn redenering waarde(n)loos.
Komrij voert in feite een pleidooi om niet te geloven - vandaar de titel van zijn essay. In de woorden van Boksvoet en Grijphart kan het hele betoog worden samengevat: ,,'t Is oneerlijk uit alle wereldgodsdiensten en religieuze bewegingen te kiezen wat je het beste uitkomt", zegt Boksvoet, waarop Grijphart tot de conclusie komt: ,,Ik geef toe dat ik, als ik consequent wil geloven, moet geloven in de God van Vreemond. Die God bestaat niet. Ik geef dus toe niet te geloven".
De enige functie die religie in onze samenleving nog heeft, is volgens Boksvoet het bestrijden van fundamentalistische mohammedanen. Hij heeft daar echter geen christendom voor nodig: ,,Er zal ook sterkte zonder geloof moeten zijn. Een sterkte die bij ons zal moeten komen uit wat ik voor het gemak en hoogdravend maar even de westerse democratie noem. Uit de filosofie en uit jouw kunst (...). 't Is geen kerk, maar wel een bouwwerk. Laten we het een wolkenkrabber noemen". Dat is wat de 20e eeuw uiteindelijk te bieden heeft: een eigentijdse toren van Babel.
Gezagscrisis
Plaats voor religie is er niet meer. ,,We zijn, welbeschouwd, uitgebijbeld en uitgeplatoot en uitgeavondland. We zijn een waardeloze catalogus van stupiditeiten, naarstig op zoek naar een vergulde band. Dat verguldsel noemen we onze menselijke waardigheid. Schater, en crepeer". Dat is het slot van het essay. De mens doet een poging om met zijn (beperkte) verstand het heelal te overzien, worstelend om troost, zingeving, moraal en uitzicht, maar is uiteindelijk dapper genoeg om toe te geven dat religie slechts een waan is. Hij schept zich eerst een beeld van God, dat hij vervolgens als een beeldenstormer kan vernietigen.
Komrij heeft afgerekend met alles wat hij inbeelding noemt. Hij houdt slechts een troosteloze, uitzichtloze 'waarheid' over maar wie garandeert hem dat dat waar is? Hij heeft niets meer om zijn waarheid aan af te meten.
N.a.v. "Niet te geloven", door Gerrit Komrij; uitg. CPNB, 1997; ISBN 9074336337; 64 blz.