Is in de vaderlandse christelijke letteren een Nijenhuis-revival op zijn plaats? Was deze in 1972 overleden schrijver van destijds en ook later nog- succesvolle romans als "Dossier 333" en "De tornado" ten onrechte vergeten en moet hij zijn rechtmatige plaats in de literatuur nog krijgen? Volgende week verschijnt een boek van Hans Werkman over Bé Nijenhuis, z'n leven, z'n romans. Het is een 'gouden' boek: het vijftigste, extra dikke, jubileumnummer van het christelijk literair tijdschrift "Woordwerk". Daarnaast komt het ook apart uit, als "Spitten en (niet) moe worden". Wij blikten alvast in de drukproeven.
Is Werkmans boek nu 'de' biografie over Bé Nijenhuis, die leefde van 1914 tot Nieuwjaarsdag 1972? Zijn minder dan 200 pagina's voldoende om deze merkwaardige mens en nu nog boeiende schrijver recht te doen? Of moet een levensbeschrijving altijd op Hazeu-formaat verschijnen: vele honderden pagina's Achterberg en nu Slauerhoff? Ik ben geneigd ja en nee te zeggen. Werkman zelf, die een tamelijk omvangrijke biografie over Willem de Mérode schreef, gaat er in zijn Vooraf van uit, dat hij een biografische schets biedt, geen complete biografie.
Kuitschuiver
In dat licht heeft hij binnen de beschikbare tijdspanne van ruim één jaar voor het onderzoeken en schrijven van dit boek veel boven water kunnen krijgen. Werkman moest werken tegen de klok; vooraf stond vast dat dit het zomer- en jubileumnummer van Woordwerk moest worden. De biograaf houdt van Nijenhuis' romans, van de een meer dan van de ander, en wil weten wie die figuur achter dit opmerkelijk proza is geweest. Dat was in de jaren vijftig als christelijke romankunst van een heel ander niveau dan men gewend was. Hij doorbrak een brave traditie, ook met "Tok, tok, tok, alweer geen ei", met als een der hoofdfiguren de haan Kuitschuiver. Overigens vindt Werkman dít niet zo'n geslaagd werk.
In het bedenken van opmerkelijke namen voor zijn personages doet Nijenhuis mij denken aan Bordewijk. Bé was ook goed op de hoogte met belangrijke auteurs in binnen- en buitenland, van Anna Blaman tot Sartre.
Werkman erkent dat hij niet alle gaten kon dichten en dat sommige bronnen voor hem dicht bleven. Ondanks die beperkingen sprak hij met vele verwanten en vrienden van Nijenhuis en hij zag wel de voornaamste archieven in. Die van de scholen die Bé bezocht, de gereformeerde kerk van Arnhem en van Bé's dokters, van kamp Amersfoort, Trouw en sanatorium Dekkerswald waren óf niet direct de moeite waard óf niet toegankelijk óf niet meer aanwezig. Ook Bé's eigen literaire archief kon hij niet meer achterhalen. Wel heeft Bé's uitgever, Kok die ook deze biografie uitbrengt- nog een flink Nijenhuis-archief.
Ook is een dikke briefwisseling van Nijenhuis met zijn vakbroeder P. J. Risseeuw bewaard. De laatste twee jaren van Bé's leven zijn vrij slecht gedocumenteerd. Hij had toen telefoon; brieven uit deze tijd ontbreken bijna.
Erfgenamen
De erven-Bé Nijenhuis, vertegenwoordigd door zijn broer Piet, staan heel gereserveerd tegenover Werkmans boek. Hij kreeg wel wat foto's, kopieën van een onvoltooid manuscript en archiefstukken te zien, maar veel materiaal hield Piet Nijenhuis als "privé" voor de biograaf gesloten. Die had dat te 'nemen', maar met veel moeite. Ook "persoonlijke herinneringen" van Nijenhuis' kennissen en vrienden konden niet altijd worden benut: ons geheugen werkt té selectief.
De boektitel is een citaat van Nijenhuis. Een der figuren uit "De tornado", Ezen, krijgt op zijn zerk de tekst "Spitten en niet moe worden" mee. Dat is wel een verwijzing naar de bijbeltekst Jesaja 40:30 en 31 (de jongen die moe en mat worden en de jongelingen die gewis vallen). Hans Werkman vond die graftekst typerend voor het (vaak moeizame) leven en werk van Bé Nijenhuis, die vol ,,existentiële onrust zat die hem verwarde en dodelijk moe maakte". Het woord "niet" tussen haken geeft in de boektitel die tweespalt weer.
Wat biedt Werkman nu in deze biografische schets? De opzet is chronologisch. Alleen begint de biograaf niet met de geboorte van Bé Nijenhuis (junior; zijn vader was Bé senior) in Heerenveen, maar in Arnhem anno 1994. Hij bezoekt daar de Statenlaan, waar Bé het laatst woonde. Daan Plantinga wees Werkman de weg.
Sfeerverhaal
Pas tientallen pagina's later horen we wie die Daan was en in welk verband hij tot Bé stond: een spoorstudent theologie in Utrecht die bevriend was met de gereformeerde Bé, maar toch nooit écht vertrouwelijk kon worden met de, vaak nukkig reagerende en chagrijnige, schrijver. Tal van zaken onder meer Bé's mislukte relaties met vrouwen, hoewel hij hen in z'n romans zo mooi kon beschrijven- bleven in die vriendschappen taboe. Ook andere vrienden hadden die ervaring. Erg groot was de vriendenschaar van Bé en zijn familie niet.
De sfeertekening van hoofdstukje 1 zet meteen de toon van heel deze schets. Het is niet de strakke, feitelijke weergave van een studeerkamervorser die z'n gedrukte of geschreven bronnen bestudeert, maar meer een persoonlijk verslag van een zoektocht. Of dat in een biografie zo kan en moet, is nog even de vraag, maar het maakt het verhaal wel veel levendiger. Eén citaat van de eerste pagina: ,,Ik stap over het planken hekje van de kleine voortuin en kijk tussen jaren-negentig-stoelen door de kleine achtertuin in. 'Kippen', zeg ik".
Ook het volgende stukje, "Kruidenierswaren & Comestibles", dat speelt in Bé's geboorteplaats Heerenveen in de jaren 1914 tot 1935, zet in met zo'n levendig detail: ,,Béke, Béke, Béke...! riep moeder Nijenhuis in plezierige paniek, wanneer Bé soms op de fiets dwars door het huis reed (...)". Het hele boek door treffen we deze toon aan. Dat klinkt heel anders dan bijvoorbeeld: ,,Op maandag 16 november 1914 werd Bé geboren als tweede zoon in het gezin van winkelier Bé Nijenhuis en zijn drie jaar oudere vrouw Fennechien Niekamp".
Vrouwen
Soms verveelt die toon echter een beetje, omdat de biograaf zo zijn onderwerp voor de voeten dreigt te lopen en te 'mooi' lijkt te willen schrijven. Het boek krijgt dan te veel iets anekdote-achtigs. Bijvoorbeeld als Werkman Nijenhuis' tweeslachtige houding tegenover vrouwen tekent. Bé is veeleisend: ze moesten mooi, geestig en gereformeerd zijn. Toch slaagde Bé, die nimmer de versierder uithing, nooit: ,,Er was altijd een teveel aan neus of een tekort aan esprit".
Werkman wil ook nog wel eens details vermelden waarvan men zich afvraagt of ze de kennis van leven en werk van de zo ingewikkeld gestructureerde Bé nu echt bevorderen. Overigens: ook aan een te strikte handleiding voor het schrijven van biografieën kleven nadelen. Maar vlotte taal en stijl mogen niet afleiden van het onderwerp en dat overkwam mij hier af en toe wél. Van een biografie moet je eigenlijk niet kunnen zeggen: het boek leest als een roman...
Aardig is het wel dat je hier ontdekt waarom de bekende Kon. Vetsmelterij Smilde een der sponsors is van dít boek. Vader B. Nijenhuis was ooit werknemer van dat gereformeerde (nu vrijgemaakte en internationale) familiebedrijf.
Dit nu terzijde en terug naar deze auteur van soms met jarenlange tussenpozen geschreven boeken. Daaronder "De hordenloop van J. Kobald", de gereformeerde 'crimi' "Inspecteur Raynoldi en zijn arrestante" en onvoltooide of niet gepubliceerde werken, die we helaas (nog) niet kunnen lezen. Anders was Bé Nijenhuis mogelijk óók bekend geworden door "Dieven in de sneeuw", "Een uur vóór de moord" en "Tussen mens en duisterling". Dat hij ook gedichten schreef, is bij veel van zijn romanlezers wellicht niet bekend.
Verzwegen leven
Wie was Bé precies? Dat zullen we uit dit boek niet geheel weten. Hij lijkt, met Geerten Gossaert, voor het "gemeen" de diepste waarheid van zijn leven en de eigen ellendigheid verzwegen te hebben. Toch komen we hem wel nader. Een man die soms totaal uit balans was door een niet al te welwillende recensie. Een man die zeer geestig schreef en wiens werk, op z'n minst ten dele, na decennia nog geen hopeloos verouderde indruk maakt. Die als persoon vaak "allenig" z'n weg ging, tegenover beste vrienden minutenlang kon zwijgen, zelfs met intimi gespreksthema's als God, geloof en vrouwen vermeed en maatschappelijk later een tamelijk onaangepast gedrag vertoonde, omdat hij vaste (kantoor)banen schuwde.
In zeventien hoofdstukjes trekt Bé's leven en werk aan ons voorbij. We doen er een greep uit: Bé "In polissen" (als verzekeringenverkoper in Brabant), zijn Amersfoortse kamptijd in de oorlog, z'n verblijf in Arnhem: "Diploma's: geen", Bé in de jaren vijftig: ,,Néé, mijnheer Risseeuw, Bé is niet gek", en zijn sterven tijdens de jaarwisseling van 1971-'72.
Hierdoorheen vlecht Werkman stukken over de romans, omdat die vaak aantoonbaar geworteld zijn in een gebeurtenis of levensfase van de auteur. Bij "Dossier 333" uit 1951-'52 "Een moordzaak in een damesreeks". Bij "Laatste wagon": "'Als ik nog mee mag'". "De familie Heesters" heet "Burgerlijk van maat" en "De tornado" gaat over "'Een tengere buitenman met God in zijn ogen'".
Fragmentarisch
Bij de in Koks VCL-reeks verschenen roman "De hordenloop van J. Kobald" spreekt Werkman van "Het besmeurde vaandel". In totaal vier van Bé's romans kwamen in die serie uit. Zijn destijds relatief vrij grove taalgebruik met scheldwoorden als "zak" en "margarinezwijn" schokte sommige lezers en critici, maar het literair niveau haalde de reeks omhoog. De huidige VCL mist naar mijn mening vaak die literaire kwaliteit en bestaat uit familie- en streekromans.
Na het levendig verteld, maar node fragmentarische- portret van een geestig schrijver die als méns bepaald niet steeds de lolbroek uithing- biedt Werkman negen teksten van en over Nijenhuis. Zoals een paar (vrij matige) gedichten, een leuk, heel kort 'stukkie' "J. van de Berg", "Arme Kees", het sterke verhaal "Het meisje en de moordenaar" uit 1959, een interview door "Hiddenman" (zijn uitgever bij Kok, mr. W. E. Steunenberg), een vraaggesprek door P. J. Risseeuw en een brief van Bé aan Pier van Damme.
Het is duidelijk, dat wie met genoegen "Dossier 333" of "De tornado" las en dat blijken gelukkig ook veel jongeren te zijn- zeker kennis moet nemen van "Spitten en (niet) moe worden", ook vanwege het deels onbekende fotomateriaal. Het is het beeld van een kettingroker, die liever naar de film ging dan naar de (gereformeerde) kerk. Die afweek van het bekende patroon van een calvinistisch schrijver, maar volgens Werkman een gedreven zoeker was van God en van de rust die elders is. Die een voor zijn kring toen opvallend genre schreef: naast 'gewone' romans de misdaadroman. Die zeer gevat was, maar zich, toen hij in de oorlog naar kamp Amersfoort moest en na maanden onverwacht thuis op de stoep stond, terugtrok in een vreemd zwijgen.
"Allenig"
Hij was een man die als verzekeringsagent en bij de Politieke Opsporings Dienst na de oorlog niet kon floreren. Die dol was op vrouwen, maar nimmer trouwde. Die een tijdje regioredacteur van Trouw op de Veluwe was, later geen baan meer had, maar van zijn pen niet kon leven; zó omvangrijk is z'n oeuvre ook weer niet. Die toen thuiswoonde bij zijn vader die hem drie jaar zou overleven- en later alleen huisde in Arnhem, waar zijn broer Piet en anderen hem financieel ondersteunden. In 1950 deed hij wel een gooi naar een fulltime-schrijverschap via "De Spiegel" en ook voor de NCRV; maar dat werk bleef vooral beperkt tot wat reportages en vertalingen.
Bé, die z'n lichaam en gezondheid verwaarloosde, overleed menselijkerwijs gesproken mogelijk mede daardoor- vrij plotseling in Nieuwjaarsnacht 1972 op 57-jarige leeftijd. Z'n vader en broers zetten op de rouwkaart: Psalm 23 (De Heere is mijn Herder). Hij werd begraven bij zijn moeder op Heiderust in Rheden.
N.a.v. "Spitten en (niet) moe worden", door Hans Werkman. Jubileumnummer (afl. 50) van chr. literair tijdschrift Woordwerk. Verschijnt ook afzonderlijk bij uitg. Kok te Kampen, circa 176 blz., met foto's.