Anne de Vries verhuisde op 4 mei 1940 met zijn gezin naar Drente, zijn land van herkomst. Een paar dagen later brak de oorlog uit - terwijl drie kleine kinderen nog in Scheveningen en Rotterdam bij familie logeerden. Samen met zijn vrouw en hun dienstmeisje waagde De Vries de gevaarlijke reis naar het westen van het land. Zo wordt het leven literatuur: wie zich "Reis door de nacht" herinnert, herkent het verhaal. Zoon Anne de Vries: "Als kind vroeg ik me altijd af of mijn vader onderweg óók een Duitse soldaat buiten westen geslagen had."
Anne de Vries (1904-1964) is een naam in de boekenwereld, nog altijd. Zaterdag was het precies een eeuw geleden dat hij geboren werd. Hoewel hij maar zestig jaar oud werd, publiceerde hij in zijn leven een overweldigend aantal schoolboekjes, jeugdboeken, romans en bijbelvertellingen: "Jaap en Gerdientje", "Bartje", "De levensroman van Johannes Post", "Hilde", "Reis door de nacht", om maar wat te noemen. Titels die een stempel drukten op het protestants-christelijke volksdeel. Minder bekend is echter dat in veel van die verhalen stukjes van zijn persoonlijk leven verborgen zitten.
"Er was eens een vader, die had twee zonen, die woonde midden in 't veld in de witte boerderij van Jan Kamps. Die éne zoon, dat was een beste oppassende jongen, maar die andere, die kleinste, dat was een rare, die was zeker niet goed wijs, die stond de hele dag op een bult bij 't hunnebed naar de verte te kijken." Zo vertaalt Bartje de geschiedenis van de verloren zoon, en precies hetzelfde deed Anne de Vries in zijn jeugd. "Hij plaatste als kind alle bijbelverhalen in het Drentse veld", vertelt zoon Anne de Vries (1944), auteur van de studie "Wat heten goede kinderboeken?" en bezig met het schrijven van een biografie van zijn vader. "Dat deed hij trouwens ook met de vaderlandse geschiedenis. Als de meester vertelde van Napoleon die met zijn soldaten aan de Berezina vocht, dan was dat voor mijn vader de Smildervaart."
Stotteraar
Autobiografisch mag je "Bartje" niet noemen, vindt De Vries. "De gebeurtenissen berusten zeker niet op feiten uit de jeugd van mijn vader. Maar de sfeer vertoont wél veel overeenkomst met het gezin waarin hij zelf opgroeide. Mijn grootmoeder was een zachtmoedige vrouw, maar mijn grootvader kon erop los slaan als hij driftig was. Als je bijvoorbeeld een klomp had gebroken, dan zwaaide er wat. De "klabatse" waarmee Bartje en zijn broers en zusjes werden gekastijd, is zéker autobiografisch. Ook al heeft mijn vader dat nooit gezegd, een nicht vertelde me dat ze het ding zelf nog heeft gezien. Mijn vader heeft de klabatse dus niet verbrand, zoals Bartje, maar hij heeft er in zijn boek op een symbolische manier mee afgerekend."
Elementen van zichzelf stopte de schrijver zowel in de figuur van Bartje als in die van zijn broer Arie. "Aan de ene kant was hij het slimme, observerende jongetje -openheid werd door het gedrag van mijn grootvader niet gestimuleerd-, aan de andere kant was hij ook de stotteraar Arie. Als het een beetje anders was gegaan, was het met hem niet beter afgelopen dan met Arie, heeft hij zelf altijd gezegd. De aanleg tot zondigen zat er wel degelijk in. Toch heeft hij in zijn jeugd maar één keer iets gestolen, een krentenbroodje van een bakkerskar, toen hij echt honger leed. Dat was in 1917 - mijn grootvader liet zijn gezin tekortkomen terwijl hij geld op de bank had. Sparen voor een eigen huisje ging voor!"
De liefde voor verhalen erfde Anne de Vries van moeders kant. "Mijn grootvader was een materialist. Hij had ook weinig belangstelling voor het geloof, hoewel hij van huis uit gereformeerd was. Hij kwam uit een familie van ruw volk, zijn overgrootvader was als turfsteker met de schop op de rug uit Friesland naar Smilde gekomen - vandaar de achternaam De Vries. Maar mijn grootmoeder was een vrome vrouw, uit een hervormd gezin dat ook wat beschaving betreft meer te bieden had. Ze schreef zelf soms ook een versje, dat zat daar in de familie. Mijn vader heeft altijd gezegd dat hij zijn talent had geërfd van zijn overgrootvader van moederskant, Frens Strik, die pas ná zijn huwelijk van zijn vrouw leerde lezen en schrijven maar in de loop van zijn leven een dik schrift vol zelfgemaakte gedichten bij elkaar schreef."
Tuindersknechtje
Anne de Vries kwam uit een groot gezin: hij had zes zusters en een halfzuster, uit een eerder huwelijk van zijn moeder. "Mijn grootvader werkte op de gasfabriek. Soms had hij avonddienst, dan vertrok hij als de jongste kinderen al op bed lagen. Z'n vrouw keek hem na tot hij aan het eind van het paadje was, en dan zei ze: "Kom d'r maar uut, kiender, hij is vort." Dan ging ze chocolademelk maken en verhalen vertellen - dat tekent de verhoudingen.
In een arbeidersgezin als dat van mijn grootouders moest ieder kind zijn steentje bijdragen. "Assen was een stadje met 35 standen", zei mijn vader later, "en wij hoorden bij de tiende van onderen." Zijn oudste zus moest al op haar elfde van school en in een dienstje. Zelf was hij twaalf toen zijn vader hem als tuindersknechtje uitbesteedde. Maar hij mocht een avond in de week naar de avondschool bij meester Leeuwerke.
Een paar jaar ging dat zo, totdat hij op een keer de enige was die dwars door het noodweer naar school kwam. De meester zette hem bij de kachel en zei: "Wij moeten eens praten. Zou jij niet willen doorleren?" "Willen wel", zei mijn vader, "maar daar is geen geld voor." Maar dat wist de meester beter, want hij was bestuurslid van de Boerenleenbank. Hij vroeg: "Weet jij wel hoeveel geld jouw vader op de bank heeft staan?" Mijn grootvader spaarde driftig voor een eigen huis en een eigen stukje land, daarvoor zette hij alles opzij, en daarvoor had hij het geld dat zijn kinderen inbrachten hard nodig. Het probleem was niet zozeer dat hij dat beetje schoolgeld niet kon betalen, maar hij wilde de inkomsten van zijn zoon niet missen.
Die avond kwam mijn vader thuis met de boodschap van de meester dat er genoeg geld was om verder te leren. Uiteindelijk kreeg hij toestemming, maar dan moest hij wél beloven dat hij later alle studiekosten zou terugbetalen. Zijn vader heeft er overigens later nooit om gevraagd, hij was veel te trots op zijn zoon, die onderwijzer was geworden. Bovendien had hij zijn ideaal al bereikt: in mei 1923, de maand waarin mijn vader zijn onderwijzersexamen deed en belijdenis van het geloof aflegde, kocht mijn grootvader een stuk grond om een huisje op te bouwen."
Geloof
Op z'n negentiende stond Anne de Vries voor de klas, in Tweede Exloërmond. "Daar ontdekte hij dat hij kon vertellen, en dat hij dat ook verschrikkelijk graag deed. Hij kwam niet uit een superkerkelijk gezin -mijn grootouders waren na hun huwelijk gereformeerd, maar met name mijn grootvader vond de kerk niet erg belangrijk-, dus het is een persoonlijke keus voor hem geweest om belijdenis te doen. Maar al vertellend voor de klas besefte hij nog veel duidelijker dat hij bezig was met een stukje geloofsopvoeding, dat hij niet zomaar een verhaal stond te vertellen. Hij hield het die kinderen wel voor, maar hoe zat het bij hemzelf? Dat heeft in zijn eigen geloofsleven tot verdieping geleid. Ik hoor van zijn oud-leerlingen dat hij de bijbelse geschiedenissen altijd afsloot met een persoonlijke moraal, dat hij op die manier wilde getuigen van zijn geloof."
Als onderwijzer paste hij in de verlichte pedagogische traditie die ook in de personen van Jan Ligthart en W. G. van de Hulst vertegenwoordigers vond. "Alle drie wilden ze hun leerlingen op gelijke hoogte tegemoet treden, ze probeerden het hart van die jongens te winnen. Mijn vader spiegelde zich op dat punt negatief aan mijn grootvader: zó streng en hard wilde hij absoluut niet zijn, niet tegenover zijn leerlingen en later ook niet tegenover zijn eigen kinderen. Ik herinner me dat ik eens gelogen had, en toen ik dat de volgende dag opbiechtte, zei hij: "Jongen, wat valt me dat nou van je tegen." Hij werkte op je gemoed, op je geweten, liever dan strenge straffen uit te delen. Hij heeft zijn kinderen ook nooit geslagen. Eén keer is het bijna gebeurd: ik had iets akeligs tegen mijn moeder gezegd en hij pakte me bij de arm. Ik draaide weg, hij draaide mee, en toen schoot hij in de lach. Door die komische situatie was zijn boosheid alweer verdwenen."
Drie jaar bleef Anne de Vries onderwijzer in het Drentse dorp, daarna vertrok hij naar Zeist om les te geven aan de blinde en slechtziende kinderen van Bartiméus. "Mijn vader was ambitieus, hij wilde zijn akte Duits gaan halen en dat kon niet in het geïsoleerde Exloërmond. De verhuizing naar Zeist was een grote overgang, het was voor hem een deftig dorp waar de mensen Hollands praatten en waar je niet zomaar ongevraagd bij iemand op bezoek ging. Hij begon weer te stotteren, hoewel hij dat jaren niet gedaan had. Maar langzamerhand wende het allemaal. Hij vertelde zijn leerlingen verhalen over twee jongens uit Drente, Arend en Evert, die hij daar ook echt had gekend. Daaruit is zijn eerste boek voortgekomen, "Evert in Turfland". Hij is gaan schrijven uit heimwee naar Drente, zei hij zelf."
Oorlog
"De eerste die hij over zijn boek in vertrouwen nam, was mijn grootmoeder. Ze zei: "Ach jongen, zou je dat nou wel doen? Tracht niet naar de hoge dingen, maar houd u aan de nederige. Dat staat in de Schrift." Maar dat zal de eerste schrik zijn geweest. Ze dacht natuurlijk: Je hebt al zo veel bereikt, wil je nu nog verder? Ja, dat wilde mijn vader, misschien ook wel om zich te bewijzen tegenover de familie van mijn moeder. Zij had immers een broer die hem eigenlijk te min vond: Alie kon best een boekhouder krijgen."
"Evert in Turfland" markeerde het begin van een stroom leesboekjes. Anne de Vries schreef zo snel en zo veel dat hij moest uitwijken naar allerlei pseudoniemen. Tenslotte kon dezelfde naam niet vaker dan één keer per jaar in een serie opduiken, en als hij behalve voor de christelijke óók voor de openbare scholen wilde schrijven moest hij dat in ieder geval onder een andere naam doen. Intussen werkte hij nog altijd in het onderwijs, onder meer op Groot Emaus en later opnieuw bij Bartiméus. Totdat hij, na het grote succes van "Bartje", besloot om helemaal van de pen te gaan leven.
"Hij schreef het liefst. Schrijven voor kinderen is zeker niet makkelijker dan voor volwassenen, zei hij altijd. Maar als hij het over écht schrijven had, dacht hij toch aan zijn romans. De schoolboekjes, dat was eigenlijk maar een kunstje. Ik denk ook dat je zijn beste werk vooral onder de romans moet zoeken, al is "Reis door de nacht" een uitzondering. Dat boek wilde hij destijds eigenlijk helemaal niet schrijven: hij had tijdens de oorlogsjaren zelf het nodige meegemaakt, kort na de oorlog een aantal journalistieke artikelen gepubliceerd, meegewerkt aan een paar gedenkboeken en "De levensroman van Johannes Post" geschreven. Hij had genoeg van de oorlog. Maar op aandringen van twee onderwijzers uit Friesland -"Dit mag niet vergeten worden, er moet een boek voor de jeugd komen"- is hij er toch aan begonnen."
Karakter
Het werd een van de lievelingsboeken van zoon Anne, hoewel hij het verhaal ook verwarrend vond. "Ik las dingen die ik uit de verhalen van mijn ouders kende. De tekst waarmee de moeder op de ochtend van de eerste oorlogsdag wakker wordt, de tocht naar Scheveningen en Rotterdam, het pasje voor de Afsluitdijk dat de vader te pakken krijgt omdat hij zijn auto op een onzichtbare plaats geparkeerd had, zelfs het nummer van de auto - alles klopte met de familieoverlevering. Alleen slaat de vader in het verhaal een Duitse soldaat bewusteloos. Als kind dacht ik: Zou mijn vader dat nou echt gedaan hebben? Maar tegelijkertijd begreep ik ook dat dit nu juist fictie was, net als heel veel andere dingen in het verhaal. De vader uit het boek is voor een deel mijn vader, maar later gaat hij meer op Johannes Post lijken. Oom Gerrit heeft ook iets van mijn vader, tante Truus doet denken aan een authentieke verzetsmoeder uit de Achterhoek, en allerlei gebeurtenissen uit het verhaal zijn aan de werkelijkheid in Drente ontleend. Zo ging mijn vader trouwens ook in andere boeken te werk: hij gebruikte zijn eigen ervaringen, maar ook ervaringen van anderen en verhalen die hij gehoord had."
Hoe Anne de Vries jr. het karakter van zijn vader het best kan samenvatten? "Dat kan eigenlijk niet in twee zinnen, daarvoor was hij te gecompliceerd. Vooral aan het begin van zijn schrijverschap was hij erg ambitieus, maar ook een idealist, daarin was hij soms niet helemaal realistisch. Wel op zakelijk gebied overigens, onderhandelen met uitgevers kon hij wel. Hij was een harde werker, een lieve vader, een goed pedagoog, iemand die niet van gezag hield, uiterlijkheden volstrekt onbelangrijk vond en geen onrecht kon verdragen. Hij had een sterk ontwikkeld sociaal gevoel. Niet voor niets eindigt zijn "Kleutervertelboek voor de bijbelse geschiedenis" met de gelijkenis van het laatste oordeel: "Wat je voor Mijn minste broeder gedaan hebt, dat heb je voor Mij gedaan."