Nog geen jaar geleden interesseerde nauwelijks iemand in Nederland zich voor Marianne Fredriksson, een zeventigjarige vrouw uit Zweden. Een publiciteitstour bracht haar niet verder dan wat provinciale leeszaaltjes, waar ze voor enige tientallen een lezing hield. Nu ze de winnares van de Trouw Publieksprijs is, hebben 130.000 mensen haar "Anna, Hanna en Johanna" gekocht, is datzelfde werk in 27 talen uitgegeven en hebben de Zweden haar uitgeroepen tot auteur van het jaar. Een echte literaire successtory dus. Sinds een maand ligt de Nederlandse versie van "Simon" in de boekhandel.
Marianne Fredriksson was verslaggeefster totdat ze chef werd bij een tijdschrift in Stockholm. Ze werd vooral bekend vanwege de controversiële onderwerpen (seksualiteit, vrouwenzaken en opvoedingsproblemen) die ze beschreef in Svenska Dagbladet, een belangrijke krant in Zweden. Toen ze veertig jaar oud was, raakte ze in een diepe depressie. Haar moeder was na een lange periode van dementie overleden, haar dochters gingen het huis uit en haar man was meestal op zee. Ze zocht haar heil in de psychoanalyse, verdiepte zich in de ideeën van Carl Gustav Jung en leerde mediteren. Tijdens zo'n meditatie had ze sterk het gevoel dat ze moest gaan schrijven. Pas toen ze haar eigen verhaal schreef, terugging naar haar eigen wortels met het boek "Simon" (1985), ontdekte de lezer haar werk.
Familiepatronen
Het is opvallend dat de hoofdpersoon, Simon, een jongen is. De auteur zegt hierover: "Ik wist het kleine meisje dat ik was geweest niet tot leven te wekken". Door de afstand die ze kan nemen van een mannelijke hoofdfiguur ontstaat haar eigen verhaal. De keus voor een Joods jongetje motiveert ze door te zeggen: "Misschien wel omdat ik me altijd zo'n buitenbeentje voelde toen ik klein was". Toch vind ik die keus niet zo gelukkig. Zonder de Tweede Wereldoorlog en het (soms geforceerd aandoende) antisemitisme had de roman misschien aan kracht gewonnen.
Simon wordt geboren uit een relatie van een muzikale Duitse Jood met een Zweedse vrouw. Omdat hij buiten het huwelijk om geboren wordt, lijkt het een prachtoplossing als twee getrouwde mensen uit de familie, Karin en Erik, hem willen adopteren. Vanaf dat moment worden zijn afkomst en zijn Jood-zijn krampachtig verzwegen, ook nog eens vanwege het antisemitisme. Door die krampachtigheid, zijn donkere uiterlijk en afwijkende interesses krijgt Simon identiteitsproblemen. Hij is muzikaal en intelligent, wat door zijn ouders als bedreigend ervaren wordt. Ze willen hem, koste wat kost, dicht bij zich houden en zijn bang dat hij van hen af groeit.
Op een dag komt Izak, een Joodse jongen, bij hen wonen. Zijn moeder verblijft in een psychiatrische inrichting en zijn vader gaat voortdurend gebukt onder een schuldgevoel. Izak is door verschillende gebeurtenissen in het verleden een getraumatiseerde jongen. Karin neemt de zorg voor hem op zich; hij wordt uiteindelijk als een eigen kind gezien. Eigenlijk liggen Izaks interesses veel meer in de lijn van hun verwachtingen. Het boek is typerend voor de Scandinavische traditie, waarin de nadruk gelegd wordt op familie, relaties, erfelijkheid en familiepatronen die elk kind met zich meedraagt. Fredriksson houdt de verhaallijnen goed vast. Af en toe lijdt de roman wel aan een te grote hoeveelheid drama. Sommige problemen worden ook onwerkelijk goed opgelost, bijvoorbeeld als het Karin lukt Izak via een soort hypnose een jeugdtrauma te laten verwerken.
Levensfilosofie
Het onderbewuste speelt een grote rol in deze roman. Van Simon wordt gezegd dat hij "een dunne wand heeft tussen het onderbewuste en bewuste". Hij legt zich toe op het mediteren om de verveling op school tegen te gaan. Een mythologische priester-koning beheerst zijn dromen. Ook in Marianne Fredrikssons leven speelt het onderbewuste een rol: "Als je een tijdje schrijft, leer je je eigen onderbewustzijn bewonderen, want dat is wijzer dan jijzelf".
De invloed van de psychoanalyse en de ideeën van Jung is duidelijk merkbaar. Volgens Jung zijn er drie fasen in een mensenleven: "In de eerste groei je op en krijg je een opleiding; in de tweede moet je een goede huishouder zijn, ben je bezig met werk en gezin; en in de laatste fase heb je de opdracht jezelf te worden". Bij Karin, Simon en Izak is die ontwikkeling terug te vinden. De drie fasen zie je het duidelijkst bij Karin, omdat zij aan het eind van deze roman overlijdt. Aan het eind van haar leven maakt ze zich los van mensen en dingen en laat ze haar hele leven aan zich voorbij trekken. Ze heeft een heel heldere kijk op de dingen: "Ze had er spijt van dat ze altijd aan het jachten was geweest, alles in haar leven snel gedaan had om het maar af te hebben. Wat had ze ermee gedaan, met die tijd die ze bespaard had? Nu wist ze hoe het leven was en hoe het geleefd moest worden". Ze voelt zich bevrijd. Tijdens een wandeling realiseert ze zich dat haar leven ten einde is. Als ze gaat liggen, houdt haar hart op met slaan.
"Simon" is een roman die op zijn minst gemengde gevoelens oproept. De familierelaties, de gevoelens binnen relaties, bijvoorbeeld na het overlijden van Karin, zijn goed beschreven. Marianne Fredriksson heeft een bondige, directe schrijfstijl. Haar werk maakt wat dat betreft echt indruk.
Haar levensfilosofie is in deze roman nadrukkelijk aanwezig. Stond "Anna, Hanna en Johanna" in een postfeministische traditie, hier is vooral de nadruk op het onderbewuste en jungiaanse aanwezig. Het levensdoel van de romanfiguren is uiteindelijk het leven in het "werkelijke": de onontkoombaarheden van het leven realiseren en die vervolgens accepteren. Karin kan na het bereiken van dat doel dan ook zeggen: "Ik heb ervoor gekozen om te gaan toen ik het gevoel had dat ik het mijne gedaan had, Simon". Ook de terug-naar-de-natuurmanie is in haar roman terug te vinden. Simon, en later ook Karin, praat met eiken. Pestvogels brengen Karin een groet van haar overleden vader en verschijnen weer als zij sterven moet. Daarnaast moet de lezer heel wat vloeken incasseren. Daarom bestaat, naast de bewondering voor de literaire prestatie, toch ook een gevoel van kritische distantie.
N.a.v. "Simon", door Marianne Fredriksson; uitg. De Geus, Breda, 1998; ISBN 90 5226 529 1; 382 blz.