Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: Drs. A. Verhoef

Bernlef in gevecht met het calvinisme

De dichter-romanschrijver-vertaler Hendrik Jan Marsman, die met zijn pseudoniem verwijst naar de blinde Friese bard Bernlef, geeft zijn ogen goed de kost. "Een kijker is hij altijd gebleven", schrijft Kees Fens over hem. Dat blijkt weer eens uit zijn laatstverschenen essaybundel "De losse pols". Hoewel Bernlef toch ergens even blind is als zijn illustere naamgenoot uit de achtste eeuw. 

Ook een schrijver kan van mening veranderen. Zo is de Bernlef van voor 1970 een andere dan die van daarna. Toen alle nadruk op de gewone werkelijkheid. Nu veel meer aandacht voor de taal. Toen eenduidige verzen opgebouwd uit alledaagse woorden. Nu veel problematischer gedichten in een vaak dubbelzinnige taal. 

Met groot enthousiasme schrijft Bernlef in "De losse pols" over het werk van de Russisch-Amerikaanse schrijver Vladimir Nabokov, maar ook -en daar komt het zien weer om de hoek kijken- over fotografie, film en schilderkunst. Al die essays hebben willekeurig een plekje in deze bundel gekregen, waarvan de titel dat ongestructureerde karakter aangeeft. 

Ook inhoudelijk missen de essays hier en daar de nodige samenhang. De keuze van de thema's wijst op een blijvend belang van het zien. Tóch heeft de auteur kritiek op de beeldcultuur waarin we leven (pag. 133). Tóch besluit hij zijn essay over de schilder Hans Giesen met de woorden dat "we niet alleen met onze ogen moeten kijken, dat we ook moeten luisteren, tasten, ruiken (...). Die zintuiglijke rijkdom wordt door de meesten van ons nauwelijks ervaren. Het oog sneeuwt alles onder" (pag. 16). 

Realisme
Op één essay wil ik dieper ingaan: "Gedachten rond het realisme". Niet alleen omdat de relatie tussen de werkelijkheid en de tekst altijd al een belangrijk facet van Bernlefs oeuvre is geweest (Kees Fens noemt de ontwikkeling die Bernlef op dit punt heeft meegemaakt diens "schuifspel met de werkelijkheid"). Maar veel meer omdat Bernlef hier de Bijbel laat buikspreken. Veel meer ook omdat hij 'de' calvinist tot zondebok verklaart. 

Wat betoogt hij in "Gedachten rond het realisme"? De typering "schuifspel met de werkelijkheid" is te mild voor dit essay. Bernlef laat zien dat hij vergeleken met de periode voor 1970 omgedraaid is als een blad aan de boom als het gaat om zijn visie op de werkelijkheid. 

Tóen beschreef hij de werkelijkheid bijzonder gedetailleerd. Dingen die anderen over het hoofd zagen, kwamen in hun beschrijving via Bernlefs ogen en hand op papier terecht. Nu stelt hij dat de bevrijding van de taal bestaat uit juist een loskomen van dat realisme. De taal is soeverein, vrij. Zo laat zij zich gebruiken als een instrument om de werkelijkheid te beschrijven. Vervolgens constateert hij dat kinderen én volwassenen jammer genoeg nog steeds gebukt gaan onder het juk van het realisme. Kinderen bestempelen een verhaal dat niet klopt met hun werkelijkheid als "verzonnen" of "gelogen". Toen hij met zijn roman "Hersenschimmen" over een dementerende man voor het eerst doorbrak bij het grote publiek, kreeg Bernlef prompt vragen als: Hoe weet u nou of die mentale aftakeling echt zo gebeurt? U hebt het zelf toch niet meegemaakt, hoe kunt u er dan over schrijven? 

Calvinisme
Dergelijke vragen, zulke discussies zijn gestoeld op de eis tot realisme in een tekst en zijn wat Bernlef betreft zinloos. Literatuur is naar haar aard fictioneel. De discussie over literatuur als werkelijkheid of als fictie laait zo nu en dan hoog op. Dat merk je aan de kritieken op de roman "I. M." van Connie Palmen. Die roman, waarin zij haar relatie met Ischa Meijer gedetailleerd beschrijft, biedt naar het oordeel van sommige literatuurcritici veel te veel werkelijkheid om nog een roman genoemd te mogen worden. Nee, zegt Connie Palmen, ik schep hierin mijn eigen werkelijkheid. 

Nee, zou ook Bernlef tegen de critici zeggen, jullie plaatsen al te makkelijk een isgelijkteken tussen de tekst en de werkelijkheid. En dat isgelijkteken is dan juist het probleem. Zodra je dat weghaalt -en dat beoogt Bernlef nadrukkelijk- haakt een groot deel van het publiek af. Dat publiek, zo stelt hij, waardeert een boek meer naarmate het werkelijkheidskarakter groter is. "I. M." van Connie Palmen lijkt Bernlefs stelling te staven: terwijl de critici de roman kraken vanwege het al te hoge werkelijkheidsgehalte, loopt het grote publiek er juist mee weg. 

In deze fase van zijn betoog tovert Bernlef met het grootste gemak een zwarte piet uit zijn hoge schrijvershoed. Want die ingeslepen lezershouding, die eis tot realisme bij de lezende Jan en Jans Modaal, moet een oorzaak hebben. Die oorzaak is volgens Bernlef in de eerste plaats het calvinisme. Daarmee schaart de schrijver zich bij het legioen van kritikasters dat 'het' calvinisme behalve een vergaande intoleratie ook een versobering van het leven en een verschraling van de cultuur in de schoenen schuift. Bernlef zou er beter aan gedaan hebben eerst te rade te gaan bij de historicus prof. dr. G. J. Schutte, die in zijn geschrift "Het Calvinistisch Nederland" (1988) dat eenzijdig negatieve beeld prettig genuanceerd heeft. 

Waarom krijgen de calvinisten dan de schuld? Omdat zij heilig geloven -de argumentatie is van Bernlef- wat er in Johannes 1:1 staat: "In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God". Met het eerste deel van deze bekende bijbeltekst kan hij wel leven: "Dat is een zin die iedere schrijver aan zal spreken. Maar de zinnen die erop volgen", zo gaat Bernlef verder, "bevatten het venijn dat de literatuur sinds haar vrijmaking van de godsdienst telkens weer om zeep tracht te brengen: "en het Woord was bij God en het Woord was God". Dit concept van het eenduidige woord ligt ook aan de basis van de realistische literatuurbeschouwing. Zij is dus in wezen religieus van oorsprong. Zij is onverdraagzaam en probeert alles te verketteren wat niet in haar kraam te pas komt" (pag. 138). 

Nu kunnen we Bernlef natuurlijk snel onderuithalen. Hij heeft zijn theologisch huiswerk niet gemaakt. Het gaat in de aanhef van het Johannes-evangelie niet om woorden, zelfs niet om Woordtheologie, het gaat hier om pure Christusverkondiging. Toch is het krenkend dat deze schrijver, die de calvinisten intolerantie verwijt, hen in één adem noemt met de Iraanse ayatollahs die met hun fatwa (doodvonnis) Salman Rushdie getroffen hebben vanwege diens voor de islam grievende boek "The Satanic Verses". In dat rijtje horen blijkbaar ook de calvinisten thuis. Over verdraagzaamheid gesproken...! Bernlef pleit voor de absolute vrijheid van het woord, dat niemands eigendom is. De vrijheid van de literatuur dient ongebreideld te zijn. Dáár gaat het hem in wezen om: niet om dat realisme als literair genre, maar om de literaire vrijheid, die hij niet en nooit beknot wil zien. 

Blinde ziener
Wie daar aan tornt, loopt natuurlijk direct gevaar als een calvinistische moraalridder gestempeld te worden. Wie zegt dat Gods Woord a priori ook gezag heeft over de literatuur, is in lijn met Bernlefs betoog een christelijke ayatollah. Maar Gods Woord is geen venijn dat de literatuur om zeep brengt. Dat is een beschuldiging uit de losse pols. De vele uitingen van christelijke literatuur in het verleden en het heden weerspreken haar. In theologisch en historisch opzicht, zo moet je als diagnosticus-op-afstand vrezen, is de auteur daarom duidelijk met blindheid geslagen. 

Intussen zit de blinde ziener zelf ook met de vraag of in die ongebreideld vrije literatuur álles mag. Is er dan sprake van een literaire anarchie? Die vraag beantwoordt hij met een onderscheid tussen de tekst en de schrijver. De tekst staat boven iedere wet en buiten ieder moreel oordeel. De schrijver niet. Hoe je dat onderscheid in de praktijk moet handhaven? 't Lijkt mij, bijvoorbeeld in geval van smaad in een literair geschrift, voor een rechter erg lastig. 

"Gedachten rond het realisme" is in deze bundel het essay dat bij mij de meeste aandacht trok. Het is ook een essay dat uitnodigt tot een stevige gedachtewisseling met de auteur. Maar dan niet op deze wijze. Dan fundamenteel, in Bernlefs oog vast óók weer een besmet begrip uit de calvinistische doos... 

N.a.v. "De losse pols, essays", door J. Bernlef; uitg. Querido, Amsterdam, 1998; ISBN 90 214 5237 5; 168 blz.