Meint R. van den Berg is een man van het woord. Meer zelfs dan je redelijkerwijs van een dominee mag verwachten. Naast talloze boeken op het gebied van bijbeluitleg, schrijft hij romans, novellen, korte verhalen en poëzie. Deze "boer van het alfabet" (naar Van der Graft) publiceerde een nieuwe bundel gedichten.
De vijfde gedichtenbundel van Van den Berg heet "Krottenwijk". De sfeer in deze bundel is overwegend gruwelijk te noemen. Er is een hoge concentratie van weerzinwekkende woorden of woordgroepen, zoals deze: "modder", "gesmoord gegil", "hese wanhoop", "traag stollend bloed" dat "verloren" gilt, "walm van dood", "stuitende verrotting", "morsig", "rottend hout".
De auteur heeft welbewust dit register der verrotting gekozen, om de tragiek van het fenomeen krottenwijk indringend te tekenen. Het gaat de dichter intussen niet om bepaalde krottenwijken die misschien bekend zijn van foto's of reportages. In het inleidende gedicht legt Van den Berg uit hoe hij de titel van deze bundel bedoeld heeft: "Een krottenwijk/ is een goede metafoor voor/ menselijk lijden en menselijk tekort/ kortom: voor menselijk bestaan". Dat dit niet positief kan uitvallen is duidelijk. De auteur vervolgt: "Het is niet zoals het zou moeten zijn;/ het wordt gekneusd, geschonden, verscheurd, vertrapt, begraven", enzovoort.
De gedichten die volgen, laten allemaal iets zien van het bodemloze lijden wereldwijd. Maar de auteur laat het niet bij het constateren van de wanhoop en van het leed. Hij wijst in veel gedichten op de christelijke hoop: "En toch/ is er, onverwoestbaar, die hoop dat het niet zo blijft (...)/ dat er nu al een oor is dat naar je luistert (...)/ en dat er daarom ook, in plaats van een krot, een eeuwig huis voor jouw zal zijn".
N.a.v. "Krottenwijk. Gedichten", door Meint R. van den Berg; uitg. Kok Voorhoeve, Kampen, 1997; ISBN 90 297 1538 3; 38 blz.