Achter in de verzamelbundel "1000 sonnetten" van Jan Kal treft de lezer een uitgebreid register aan van bijbelteksten. Een dubbel register zelfs: de lezer die in een gedicht een bijbelse verwijzing vermoedt, kan achterin naslaan of dat ook zo is, maar de lezer die benieuwd is wat Kal met -bijvoorbeeld- Psalm 130 gedaan heeft, kan er ook terecht.
Voor mij waren de bijbelsonnetten van Jan Kal een grote verrassing. Ik kende slechts zijn gedichten over Yvonne van Gennip en Johan Cruyff. Ik stoorde me aan de ene kant aan de vanzelfsprekendheid waarmee Kal meent van letterlijk álles poëzie te kunnen maken, maar ik bewonderde hem aan de andere kant om het speelse gemak waarmee hij zijn sonnetten altijd weer tot een goed einde weet te brengen. Je kunt Kal voor een rijmelaar verslijten, maar dan wel een die technisch zeer begaafd is en tenminste lak heeft aan elitaire poëtische normen.
Kal is een dilettant in de Nederlandse letteren. Hij publiceerde een niet onverdienstelijk aantal gedichtenbundels, maar kreeg er nooit officiële erkenning voor. Dat wil zeggen: het Fonds voor de Letteren heeft hem nooit goed genoeg gevonden voor een behoorlijk staatshonorarium. Een groot genoegen is dat, paradoxaal genoeg, voor de Jan Kal-fan, want de frustratie van de dichter over zijn miskenning door de hoge heren leverde prachtige schimpgedichten op. In het gedicht "Lidy van Subsidie" bijvoorbeeld, neemt hij een jurylid van het fonds op de hak: "Kijk hoe hervormster Lidy van Marissing/ zichzelf met zesentwintig mille bedeelt/ en mij m'n drie mille in het jaar ontsteelt".
Bijbelsonnetten
Te midden van sportgedichten, bewerkingen van songteksten van Frank Sinatra, lofzangen op collega-dichters en scheldpartijen op subsidieverstrekkers staan daar ineens de bijbelsonnetten. Kal blijft zijn versvorm trouw en vindt dus dat je psalmen en andere bijbelteksten niet alleen voor een psalmboek kunt berijmen, maar ook voor een sonnettenbundel. En dat levert prachtige resultaten op. Hij berijmt Psalm 118:22-29 als volgt:
De door de bouwlieden verworpen steen
werd hoeksteen waar de tempel op kan bogen.
Dit kwam door toedoen van de Heer alleen:
het is verwonderlijk in onze ogen.
Dit is de dag die dankzij God verscheen;
laten wij deze vieren, opgetogen!
Heer, maak ons vrij! Heer, leid ons ergens heen!
Gezegend wie in Gods naam komen mogen.
Wij zegenen u uit het huis van God.
De Heer is God, Zijn licht schijnt op ons neer.
Bindt aan de altaarhorens offerdieren.
U bent mijn God, U zal ik loven God,
U in de hoogte steken. Looft de Heer,
want Hij is goed en eeuwig goedertieren.
Ik zou graag zien dat deze berijming op gemeenteavonden werd gedeclameerd. De gedichten van Kal nodigen uit om ze voor te lezen, en als recensent van de bundel kun je de neiging om méér te citeren nauwelijks weerstaan. Psalm 87 opent in de berijming van Kal als volgt:
Bergen van heiligheid zijn Hem tot grond.
God heeft met Sions poorten een verbond
als met geen stad van David ooit bestond.
Uw luister, godsstad, gaat van mond tot mond.
Het strakke ritme van die openingszin geeft hem precies dat onwrikbare, fundamentele dat zo goed bij de inhoud van die zin past. Bovendien toont Kal een groot respect voor de taal van de Bijbel. In Psalm 43 bijvoorbeeld laat hij het "Wat buigt gij u neder, o mijne ziel" gewoon staan, ook al is die uitdrukking voor moderne lezers misschien moeilijk te begrijpen. Kal dicht:
Wat buig je je, mijn ziel, wat woel je daar?
Vertrouw op God, eens prijs ik Hem met vreugde,
verlosser van mijn aangezicht, mijn God.
Ik vind in die laatste uitdrukking, mijn God, geen spoor van de oppervlakkige kreterigheid die tijdens de Boekenweek van vorig jaar her en der te beluisteren was. Kal heeft de psalmen (trouwens ook delen uit andere bijbelboeken) integer berijmd.
Taalgebruik
Maar onmiddellijk schept de dichter weer verwarring. Want met hetzelfde gemak waarmee hij de psalmen berijmt, vormt hij ook liedteksten van Frank Sinatra of The Everly Brothers om tot sonnetten. Stelt hij daarmee de psalmen gelijk aan de liedjes uit de popcultuur? Ook sommige andere gedichten doen de vraag rijzen wat Kal nu precies méént van wat hij berijmt. Aards en toegankelijk taalgebruik bezigen verdient alle lof, maar Kal bezigt met enige regelmaat de taal van straat en schutting. Als hij met dergelijke taal probeert de lichamelijke liefde te beschrijven, vervalt dat onderwerp vaak tot platte seks. Kal is wars van wollige woorden en literaire opgeblazenheid, maar vervalt daardoor soms in het tegenovergestelde: onderwerpen zonder diepte en taal zonder poëzie.
En toch staan daar ineens die psalmberijmingen. Kort en goed: berijmt Kal de psalmen nu vanuit inhoudelijke betrokkenheid, of schakelt hij ze gelijk met alle andere teksten waar je sonnetten van kunt maken, en is het dus alleen maar een demonstratie van zijn technische vaardigheid?
Dat geloof ik toch niet helemaal. Er zijn tussen de duizend sonnetten wel degelijk gedichten te vinden waarin Kal de christelijke inhoud voor zijn eigen rekening neemt. Hij getuigt van een zeldzaam grote parate bijbelkennis, en gebruikt die zo integer dat ik me nauwelijks aan de indruk kan onttrekken dat hij inhoudelijk zeer bij het Boek der boeken betrokken is. Met de restrictie dat ik een aantal gedichten vanuit christelijk oogpunt liever niet in de bundel had aangetroffen, blijft voor mij toch overeind dat "1000 sonnetten" een aangename verrassing is. Twee voorbeelden tot slot.
Kal dicht over de aanblik van een menselijke schedel een prachtig sonnet over de kortheid van het leven, de macht van God en de fundamentele betekenis van de Schedelplaats. Hij besluit:
Als wij in een ondeelbaar ogenblik
veranderd worden: dood, waar is je prikkel,
sinds je onttroond werd op de Berg der Schedels?
En sonnet 678, 'Einduitkomst', opent zo:
Een tijd, en tijden, en een halve tijd:
de schepping trekt naar de voleinding voort.
Waar niemand van oudsher van heeft gehoord
heeft God voor wie hem liefhebben bereid.
We kunnen ingaan door de enge poort,
de smalle weg op, die ten leven leidt.
We zijn bevrijd, en worden nog bevrijd,
want niet de dood, God heeft het laatste woord.
N.a.v. "1000 sonnetten", door Jan Kal; uitg. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 1997; ISBN 90 388 4012 8; 1250 blz., (gebonden, dubbel leeslint).