Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: Marie van Beijnum

Isegawa schrijft kroniek van Uganda

"De dood is niet zo slecht". Met deze zinsnede typeert Moses Isegawa (Uganda, 1963) het lugubere einde van de ouders van Moegezi in zijn lijvige debuutroman "Abessijnse kronieken". Hij deed dat tijdens een van de vele interviews die volgden na zijn lancering als "rising star" van literair Nederland. De dood is op een groteske manier aanwezig in zijn odyssee. Die had dus net zo goed een kroniek van de aangekondigde dood kunnen heten. 

Moses Isegawa schreef zijn roman -die al voordat hij verscheen een hype beloofde- in zeven delen. Dat dient niet om de volmaaktheid van Uganda als parel aan de Afrikaanse kroon te onderstrepen. Niets aan het Uganda van Isegawa biedt reden tot vreugde. Isegawa laat een van de figuranten (Serenity) tijdens het dieptepunt van de wanhoop zijn enige politieke standpunt ooit formuleren. Uganda is "een land van afgronden, een abyssale zone waarin je geen stap kon zetten zonder te pletter te vallen". Historici hebben een fout gemaakt. Abessinië is niet het oude Ethiopië, maar het moderne Uganda en het zou de hoogste tijd zijn Uganda voortaan Abessinië te noemen, het land van de afgronden. 

Guerrilla
De zeven fragmenten voeren tot de climax: de hoofdpersoon Moegezi belandt als illegale immigrant uiteindelijk in het Bijlmergetto, de sublimering van alle afgronden. Moegezi is de verteller in dit epos van Isegawa. Hij is de oudste zoon van het plattelandspaar Serenity en Nakkazi. Hij komt ter wereld in 1962, het jaar dat Uganda officieel zelfstandig wordt. 

Nakkazi is een strenge moeder. Zij wordt Hangslot genoemd. Als Serenity de kans krijgt als postbeambte in Kampala te beginnen, vertrekt hij meteen. Moegezi blijft bij Opa en Oma op het dorp, maar als Oma bij een brand om het leven komt, reist ook hij richting stad. "Mijn leven stond op zijn kop". 

Het lijkt het voorspel op Moegezi's turbulente tijden in de rumoerige heksenketel die Kampala heet. In de stad woont Moegezi bij zijn ouders, die hij als de despoten betitelt. Hij moet vooral op zijn broertjes en zusjes passen (de schijters). Intussen voert hij een guerrillaoorlog met Hangslot, die haar zoon wil kneden zoals zij hem wenst. "De tuchthandhaafster", spot Moegezi, die een loopje neemt met het vijfde gebod. 

Op de middelbare school komt Moegezi in aanraking met het Ugandese leven van de jaren zeventig. Corruptie viert er hoogtij. Moegezi raakt gecharmeerd van generaal-majoor Idi Amin. Dit evenbeeld van Mobutu regeert van 1971-1979 en stort Uganda in een immense crisis. Maar "het veiligste wat ik kon doen, was Amin als mijn beschermer te kiezen". Moegezi herkent zich in Amin, de man die niet bang was om zijn mening te uiten omdat "hij, net als ik, niet bang was voor represailles". Amin wordt de peetvader van Moegezi. Hij moet Uganda bevrijden van de kwaal die Moegezi's Opa als "het oude huis" had aangeduid: "Gebouwd op Britse overheersing, Aziatische collaboratie en Afrikaanse stammenstrijd". Moegezi verlangt ernaar Amins gezicht te zien. "Ik had visioenen van een zenuwachtige Mozes die met zijn stok op de wateren sloeg om een weg te banen voor de kinderen van Israël". 

Seminarie
Na een hooglopende ruzie besluiten de despoten Moegezi naar het seminarie te sturen. De puber belandt van de ouderlijke dictatuur in de klerikale autocratie, waar het de kunst is zo veel mogelijk zonden in het geniep te bedrijven. "Een toneelopleiding, waar je moest zien te overleven". Dat kan door je superieuren te slim af te zijn en je medeleerlingen erbij te lappen. 

Moegezi's flirt met Amin gaat over als de grillige alleenheerser in het licht van de moordzuchtige waarheid komt te staan. De opportunist Moegezi voelt dan meer voor de rebellen van Amins voorganger Milton Obote. Als het kannibalistische regime-Amin valt, ligt het wrakke fundament van de Afrikaanse staat daar in al zijn naaktheid. Door de afwezigheid van de tiran wordt "het machtsvacuüm dat in het land was ontstaan geëxploiteerd en de massa op de ergste manier opgestuwd". Isegawa voert de lezer mee langs bijltjesdag, plundering, vierendeling en andere onvoorstelbare wreedheden. Moegezi raakt ervan overtuigd dat "de nasleep van de oorlog veel erger was dan de gevechten zelf, en dat het veel moeilijker is een vrede te winnen dan een oorlog" (499). 

De Mpande-heuvel staat in de kronieken symbool voor het hoop-loze lijden: de afgrond, net zo vurig en verslindend als eertijds Uganda's vulkaan Mount Elgon. Deze berg is het "Golgotha" van Moegezi en van het Ugandese volk dat het hart aan bevrijders en zaligmakers als Amin en Obote geeft, zonder dat die hen van het lijden verlossen. Zijn geboortedorp is verwoest en het geweld is diep in het dagelijks leven genesteld. Uganda is een overweldigende chaos die ten onder gaat aan de vernietigende nieuwe ziekte "slank" (aids). 

Na veel omzwervingen verzeilt Moegezi met valse documenten in de Bijlmer. Op uitnodiging van een vage hulpverleningsorganisatie verzamelt hij geld voor zijn hongerige en zieke medemensen aan het thuisfront met behulp van de doodsfoto van een jonge vrouw. Het vervult hem met walging, omdat hij weet dat het geld niet op de plaats van bestemming arriveert. Voor hem is Uganda ten dode opgeschreven. Wat je de zieke ook in de mond stopt, het komt er linea recta van onderen weer uit. 

Apocalyps
Met de "Abessijnse Kronieken" schotelt Isegawa het Nederlandse publiek een wijdlopige en dramatisch-apocalyptische schildering voor van Uganda en de Afrikaanse diaspora in Nederland. Thematisch is dat een strategische zet, want zo veel verscheen er hier nog niet over het exotische Uganda. 

Overmoedig stapt Isegawa met zevenmijlslaarzen door een halve eeuw Ugandese geschiedenis. Hij beschrijft de verdwijning van het plattelandsleven, het uiteenvallen van de familie, godsdienstwaanzin, brallerige seks, westerse decadentie, ontwikkelingshyprocrisie en uiteindelijk het verloederde Amsterdam. "De Wallen trokken me aan als een dodelijke stormlamp (...) Ik voegde me bij de pelgrims naar het altaar van de seksindustrie (...) en sloot me aan bij de zondvloed in de richting van de kooien waarin de vrouwen hun waar zowel uitstalden als verkochten. Er was een eindeloze reeks van kooien en ze deden me denken aan een slavenmarkt..." (590). 

Wie de 623 bladzijden aan de kant legt, is onherroepelijk moe van Isegawa, heeft behoefte te ontsnappen aan de barokke reusachtigheid en wil weten hoe Uganda in werkelijkheid is. Die werkelijkheid houdt ook in: een land dat zich onder Museveni en diens geenpartijensysteem relatief herstelt en een land dat over een paradijslijke natuur beschikt. Isegawa's stijl is plomp en banaal, iets waar de niet altijd even zorgvuldige vertaling het nodige aan toevoegt (hele mooie bloemen in plaats van heel mooie). Dit boek slaat de plank mis bij de lezer die graag iets aan zijn verbeelding overlaat en een overdaad van platvloersigheden laakbaar vindt. Waarom een kathedraal bijvoorbeeld per se van fallische torens moet worden voorzien, is niet helemaal duidelijk, al blijkt hieruit wel dat Isegawa de kerk beschouwt als een hoererend bolwerk. 

Een autobiografisch vertoog vormen de kronieken niet. Toch dringt zich een vergelijking op tussen Moses de auteur en Moegezi de Ugandees. Net als Moegezi stond Moses' wieg op het Ugandese platteland, bezocht hij een rooms seminarie, was hij docent en verliet hij het land (in 1990). Aan het einde van de rit gekomen, wijdt Moses zich in Beverwijk aan zijn schrijverschap. Moegezi legt op Amsterdam Centraal zijn hoofd neer op een nieuw steunpunt. Dat kan niet anders zijn dan op een steen van de Mpande Hill. "Het was voor Abessijnen altijd al een herculesarbeid geweest om een voet tussen de deur te krijgen, maar als ze eenmaal binnen waren kreeg je ze niet meer weg. Ik was binnen". 

N.a.v. "Abessijnse kronieken", door Moses Isegawa; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 1998, ISBN 90 234 3732 2; 623 blz.