Eén dimensie van Shakespeares werk is zijn tijdloosheid. Hij roert alles aan wat ook ons bezighoudt. Racisme, standsverschil, brute macht en de rechtsorde, nationalisme, de zin van het bestaan, ongebreidelde wellust en geldzucht. En dat alles in poëzie die ook na bijna vier eeuwen nog fors en overtuigend opklinkt.
Eigenlijk hoort ieder tijdperk in Shakespeare iets van de eigen melodie. Toch wordt de toegankelijkheid van zijn werk geleidelijk minder. Zelfs intelligente eindexamenkandidaten hebben er een kluif aan. Dus moet hij worden 'hertaald', met het risico dat hij degradeert tot buikspreker.
Het blad Newsweek kopte vorig jaar: "Shakespeare, why art thou hip?" Wereldwijd staat de Bard volop in de belangstelling. Maar het is een opgave om zijn tijd te verbinden met ons 20e-eeuwse fin de siècle.
De meest recente poging om Shakespeare voor het voetlicht te halen (Gent, november '97; Rotterdam, januari '98) is een bewerking van de zogenaamde koningsdrama's door onze zuiderburen Tom Lanoye en Luk Perceval. De teksteditie ervan levert de stof voor deze recensie.
De naam, "Ten oorlog", is zeer toepasselijk voor stukken geënt op de "Wars of the Roses", de Rozenoorlogen, zo genoemd naar de emblemen van de adellijke huizen van York (witte roos) en Lancaster (rode roos), die vanaf de tijd van Richard II tot op de regering van Henry VII (1399-1485) voortdurend met elkaar overhoop lagen in hun strijd om de kroon, waarbij het volk doorgaans het meest te lijden had.
Historische misser
Er is in deze bewerking helaas een heleboel historisch materiaal weggeknipt. Wat overgebleven is -bloed, zweet en tranen- is in knap en herkenbaar 'shakespeareaans' idioom neergezet. Een Vlaming heeft daarin zijn taal natuurlijk mee. "Gij" glijdt hem thans nog gemakkelijk van de tong. En een vleugje Frans toevoegen is voor hem een sinecure. Overigens is de vertaling vaak meer geestig dan zuiver. Ook zijn hele stukken dialoog aan de oorspronkelijke figuren ontnomen en anderen in de mond gelegd. Waarom deze metamorfose? Dat wordt niet duidelijk.
Erger is, dat het platte, het liederlijke zelfs, dat bij Shakespeare de dubbele functie had van tegemoetkomen aan de smaak van de heffe des volks én het belichten van de rauwe realiteit van zijn 15e/16e-eeuwse samenleving, wel tienmaal uitvergroot is, ten koste van het edele en diepzinnige waarom Shakespeares oeuvre terecht bewonderd wordt. Is dit gedaan ter legitimatie van de idee dat zwelgen, doden en hoereren, "want morgen sterven wij", altijd al 's mensen vurigste wensen en dagelijkse bezigheden geweest zijn? Dat is wél de redenering van onze hedonistische tijd en tegelijk een historische misser. Shakespeares gedachtegoed pers je niet zomaar in een 20e-eeuws keurslijf.
Het is misschien goed om even terug te kijken naar het grote waarom van de koningsdrama's. Shakespeare produceerde ze, ijverig aangemoedigd door zijn adellijke en vorstelijke 'patrones', onder meer om de verschrikkingen van de Rozenoorlogen levend te houden. Tijdens de regering van de Tudor-dynastie kende men een diepe huiver voor alles wat de kosmische orde van de 'Great Chain of Being' dreigde te verstoren. Al het geschapene werd geacht een bijdrage te leveren aan het instandhouden van de goddelijke ordeningen, van de hoogste engelenorde tot de nederige schelp aan het strand.
Literaire orgie
Shakespeares weinig rooskleurige beschrijving van de voorbije gruwelen impliceert derhalve geen gedooghouding en al evenmin een relativerend "Ach, zo zijn de mensen nu eenmaal". Wie meent de verwording, het euthanasiëren van hulpeloze ouderen, het aborteren van ongeboren kinderen, zinloos straatgeweld en orgiastische misdragingen te moeten legitimeren, kan zich niet op hem beroepen.
Ongetwijfeld zal deze met schuttingtaal en zwaar gevloek doorspekte travestie van Shakespeares koningsdrama's het goed doen bij onze postchristelijke, ahistorische generatie. Wie zich daar niet toe rekent, kan slechts een bittere smaak overhouden aan de lezing van dit ontspoorde product. De namen van de drie delen alleen al zijn genoeg om je er in afschuw van af te wenden. Deel 1 is getiteld: "In de naam van de vader en de zoon" (generatiekloof); deel 2: "Zie de dienstmaagd des heren" (vorstinnelijke inmenging in hofzaken); deel 3: "En verlos ons van het kwade" (het kwade in de mens zelf). Dit laatste deel wordt opgedist in een mengelmoes van Vlaams en Engels, waarbij de lezer wordt vergast op een woordkeus die past bij de vomeerkamers van het Romeinse keizerrijk in zijn zwartste dagen. Citeren zou zelfs het papier schaamrood doen worden, dus blijft het ditmaal achterwege, met uitzondering van de verzuchting van Henry VI (deel 2, p. 151): "Waar is de rede, het gevoel, de vrede?" Ook in deze mestvaalt zit hier en daar een edelsteen.
Als iets de teloorgang van een cultuur en de publieke moraal bevestigt, is het een literaire orgie van dit allooi. Het ontneemt Shakespeare zijn grootheid en maakt hem tot slaaf van een plat mens- en wereldbeeld, dat het zijne niet was. Kortom: Exit, richting prullenbak.
N.a.v. "Ten oorlog", bewerking van Shakespeares koningsdrama's door Tom Lanoye en Luk Perceval; uitg. Prometheus, Amsterdam, 1997; ISBN 90 5333 622 2.