Yord
Yord
Yord Literatuur
Boekverslag maken? Informatie nodig voor je literatuurdossier? Yord biedt alles wat je wil weten over literatuur. Talloze recensies, informatie over dichters, schrijvers, poëzie en proza. Zoek op auteur of in een van de dossiers.
 
 
 
Zoeken op auteur
 
Dossiers
 
 
 
arrowYord literatuur
Literair lexicon

Literaire teksten

Links

Zoeken
Literatuur inzicht
 

Redacteur: Enny de Bruijn

Stad en land slijten als ouwe schoenen

Nederland is een bewegend land geworden. Het verkeer raast dag en nacht over de wegen, steden rollen zich uit over het land en mensen zijn altijd onderweg. Geert Mak vaart in zijn boekenweekesay met de ogen van 1912 door het landschap van vandaag. Hij ontdekt dat we –in het algemeen gesproken- de natuur beheersen, de afhankelijkheid verleren en het geloof verliezen. „Ik hoef dat niet te veranderen, ik observeer alleen. Zo’n essay is bedoeld om mensen aan het denken te zetten”. 

Mensen als Mak zijn het geweten van een samenleving waar managers en politici het principe van de vrije markt tot religie verheffen en landschappen genadeloos worden opgeofferd aan de god van de vooruitgang. Technische oplossingen zijn in Nederland allesoverheersend, schrijft Geert Mak in zijn essay. „Over andere problemen –milieu, mensen- wordt in zo’n situatie nauwelijks gepraat. Niet omdat die kwesties zijn opgelost maar omdat, door de roes van het nieuwe, geen bestuurder nog aan bezwaren wil denken. (…) Zo gaat het in Nederland op allerlei terreinen, variërend van het vervoer tot de gezondheidstechnologie en de bouw van massascholen waar we leren voor anonimiteit”. 

Geert Mak (1946) bracht zijn jeugd als domineeszoon in Friesland door, maar op zijn achttiende trok hij naar Amsterdam. Sindsdien verdeelt hij zijn aandacht gelijkelijk over stad en land. Hij schreef diverse boeken over de geschiedenis van Amsterdam, bundelde verslagen uit dagboeken, kranten en brieven in “Ooggetuigen van de vaderlandse geschiedenis” en analyseerde in ”Hoe God verdween uit Jorwerd” de stille revolutie die zich in de 20e eeuw op het platteland voltrok. 

Als journalist en geschiedschrijver verdiept hij zich voornamelijk in de geschiedenis van een gewoon man. „Bij het beschrijven van de werkelijkheid breng je altijd beperkingen aan. Je snijdt een fotootje uit het totaalbeeld, ik ben me steeds bewuster daarvan. Daarom houd ik me ook bezig met de geschiedenis van een gewoon dorp. Mijn boeken beschrijven slechts een deel van de werkelijkheid, maar ik wil het beeld zo breed mogelijk maken. Dat kun je zien als een reactie op die vorm van geschiedschrijving of journalistiek die zich richt op wat de heren doen. Vroeger waren dat de koningen, de graven en baronnen, nu zijn dat de managers en politieke leiders. Ik denk dat hun activiteiten maar een klein deeltje van de werkelijkheid vormen”. 

‘Urban Fields’
In zijn boekenweekessay grijpt Mak terug op de herinneringen van zijn vader, die in 1912 met zijn oom -een beurt-schipper- zijn eerste reis van Schiedam naar Zaandam maakte. Vijfentachtig jaar later maakt zijn zoon dezelfde tocht opnieuw, in een klein bootje, aan de hand van oude foto’s, een schippersalmanak en een stafkaart uit het begin van de eeuw. 

„Het ontsnapte land” is het persoonlijke verslag van die reis, waar de kennis van het verleden vervreemding teweegbrengt ten opzicht van het landschap dat de auteur aan het eind van de 20e eeuw ontmoet. 

Volgens Mak is het verschil tussen stad en land in snel tempo aan het vervagen, althans in het grootste deel van Nederland. „Middelburg steekt nog steeds prachtig uit boven het Zeeuwse land, maar dat is een uitzondering. Vroeger waren álle Nederlandse steden zo: zich afgrenzend van het platteland, zelfs aan het begin van deze eeuw grotendeels nog steeds binnen hun 17e –eeuwse stadswallen. In de loop van deze eeuw is de grote uitbreiding gekomen. Als je nú door het landschap van de Randstad vaart, zie je ?urgan fields’, een mengsel van weilanden, bedrijfsterreinen en woonwijken”. 

Hebt u heimwee naar een tijd die voorbij is?
„Ik doe mijn best om die tijd gedetailleerd te beschrijven, maar daaruit spreekt geen heimwee. Dat is een groot misverstand. Ik heb te veel met oude mensen gepraat om niet te weten hoe verschrikkelijk het leven vroeger was. De meeste mensen van het platteland waren op hun vijfenveertigste totaal versleten, kapot gewerkt. In de dorpen had je weliswaar zorg voor elkaar, maar het kon er ook ontzettend benauwd zijn. In de steden was het niet veel beter. Iedereen vindt die kleine oude straatjes zo mooi, maar vroeger waren dat ellendige krottenwijken, waar de kindersterfte zo hoog lag als nu in de derde wereldlanden. 

Snelheid
Ik vind wél dat je je moet bezinnen op de vooruitgang, ook al zal ik de voordelen daarvan niet ontkennen. Als mensen last krijgen van nostalgie –en dat zie je overal om je heen- betekent dat, dat ze niet lekker zitten in hun eigen tijd. Dat is een gevoel waar je goed naar moet luisteren. In de twintigste eeuw is er in twee, drie generaties meer gebeurd dan in de drie eeuwen die eraan voorafgingen. Toen mijn vader werd geboren, aan het eind van de 19e eeeuw, had de mens nog nooit gevlogen. Het duurde een dag om van Noord-naar Zuid-Nederland te komen. De grootste snelheid die toen ooit bereikt was, was die van de trein: 120 kilometer per uur. 

Sindsdien is alles zo vlug gegaan, dat mensen het niet meer bijhouden. Hun lichaam is hier, maar hun ziel is ergens in de jaren dertig, vijftig of zestig achtergebleven. Dat gevoel van vervreemding in de tijd is een heel begrijpelijk verschijnsel in ee n eeuw die voor menselijke maat te hard gegaan is. 

Ik denk dat de 21e eeuw voor een deel bepaald zal worden door een herbezinning op het begrip vooruitgang. Je ziet het nu al ontstaan: de economie en de techniek hebben niet altijd het laatste woord, de nadruk op de bescherming van het milieu neemt toe. Die herbezinning zal zich uitbreiden naar de terreinen van volksgezondheid –we krijgen veel te veel chemicaliën binnen- en welbevinden. 
Je hoort steeds vaker de vraag: we kunnen er technisch wel op vooruitgaan, mar worden we er ook gelukkiger van? Geluk, milieu en ethiek hebben het steeds moeten afleggen tegen de religie van de vooruitgang. Het is reëler om er dergelijke maatstaven wél bij te betrekken”. 

Speelt bezinning op de geschiedenis daarbij een rol?
„Voor mezelf merk ik dat historisch besef heel belangrijk is. Ik ben nu bezig met een geschiedenis van mijn familie- of eigenlijk een geschiedenis van deze eeuw-, waarbij ik veel brieven en dagboeken lees. Daardoor realiseer ik me welke tijd zij hebben doorgemaakt én het wordt me duidelijk waarom ik zelf over sommige dingen in de war ben. Door me te verdiepen in de geschiedenis begrijp ik meer van mijn eigen tijd. Transport en communicatie zijn heel omvangrijk geworden, regio’s en landen –Europa is het beste voorbeeld lossen bijna in elkaar op. Dan is het een begrijpelijke reactie als je je afvraagt: Wie zijn wij? Waar wonen we? Wat kenmerkt ons land, onze stad of streek? Juist als formele genzen vervagen, worden wortels belangrijk”. 

Organisatie
Toch schrijft u dat Nederland een wortelloos land is.
„Dat is het niet, het lijkt alleen zo doordat we altijd bezig zijn de geschiedenis weg te poetsen. We willen alles opknappen: huizen, wegen, straatnaambordjes. Iets wat écht oud en vervallen is, zie je niet zoveel in dit land. Dat geeft een gek gevoel, alsof je zweeft. In Spanje mag een oud spoorwegviaduct rustig blijven liggen, in Nederland zou het binnen twee jaar afgebroken zijn. We zijn een land van mieren: erg opruimerig, razend vlug. Alleen de officiële geschiedenis mag blijven bestaan. 

Ik woonde vroeger in de Jordaan. Daar stonden twee 17e-eeuwse volkshuisjes. Bij de stadsvernieuwing is er niet eens naar gekéken – ze zijn gewoon gesneuveld. Maar als het een mooi grachtenpand was geweest, was dat niet gebeurd. Toch vertelden die twee huisjes me méér over de oude Jordanezen dan de hele Prinsengracht. Zo is het ook met iets wat vervallen is: het geeft de tijdelijkheid, de vergankelijkheid aan. Maar in Nederland kom je dat nauwelijks tegen. Afbreken of oppoetsen, dat is ons motto”. 

Vindt u dat erg?
„Nederland is zoals het is: ik hoef dat niet te veranderen, ik observeer alleen. Zo’n essay is geen politiek program, het is bedoeld om mensen aan het denken te zetten. Ik vind het belangrijk dat er nagedacht wordt”. 

Wat mensen denken, maakt dus niet uit?
„Ik zou het heel prettig vinden, als bepaalde ideeën minder vanzelfsprekend werden. In een dichtbevolkt land als Nederland moet je bijvoorbeeld uitkijken met de gedachte dat je alles aan de vrije markt kunt overlaten. Toch vind ik –ondanks mijn kritiek - dat Nederland er tot nu toe aardig in geslaagd is om het een beetje prettig te houden. Om de heiligverklaring van het Groene Hart moet ik soms lachen, maar intussen waardeer ik wél dat het er is. Stad en land slijten in dit land als oude schoenen. Al dat verkeer dat over de wegen raast, als die toeristen die in Amsterdam door de straten schuiven, al die recreanten in de natuurgebieden… Dat móét georganiseerd zijn, maar ons probleem is dat we in principe van de vrije markt –net als het idee van de vooruitgang- tot een soort religie verheffen. Dat is niet goed. We leven bij de gratie van waterschappen, van een goed georganiseerde overheid, Als die niet functioneert, verzuipen we óf we verstikken elkaar”. 

Hoe ziet u het landschap van de 21e eeuw?
„In de randstad verwacht ik dat de ‘urban fields’ doorzetten. Je krijgt een kralenketting van steden met het Groene Hart als ‘Central park’ in het midden. Op den duur wordt het één groot stadsgebied, waarbij de autosnelwegen een soort stadsring worden. De spoorwegen zijn zich in dit gebied aan het ontwikkelen tot een soort netwerk van metrolijnen, waar de treinen met hoge frequenties rijden.
In twee stroken buiten de Randstad –richting Duitsland en richting Brussel- krijg je waarschijnlijk soortgelijke activiteiten. De gebieden die daarbuiten vallen, kunnen wel eens platteland blijven, maar dan met een ander karakter. Je krijgt er rustzoekers uit de Randstad én mensen die bewust voor het dorpsleven kiezen. Met een fax en modem kun je ook op een afgelegen plek je werk doen, ontdekken steeds meer mensen. Dat geeft een nieuwe impuls aan de dorpen. 

Wet van Gouda
“De landbouw, die het platteland duizenden jaren beheerste, gaat zich steeds verder terugtrekken. Gemeenten en projectontwikkelaars vechten met natuurorganisaties over de vrijkomende grond, waarbij ik op dit moment het gevoel heb dat de natuurorganisaties aan de winnende hand zijn. Van de aangekochte grond wordt dus waarschijnlijk natuur gemaakt. Dat is prachtig, dat hebben we nodig, maar we vergeten dat Nederland altijd een cultuurlandschap is geweest. In de kern zijn er geen betere natuurbeheerders dan boeren- hoe ze soms de grond ook vervuilen. Een goeie boer houdt van de natuur, anders was hij geen boer. We hoeven niet te verlangen naar reservaten, beheerd door ambtenaren. Het is belangrijk dat boeren bij het landschapsbeheer betrokken blijven”. 

Denkt u dat de mensen met het landschap mee veranderen? 
„Naarmate de woonomgeving anoniemer wordt, zie je de hang naar oorspronkelijkheid toenemen. De nieuwbouwmensen trekken naar de binnenstad, waar winkels vol van enigheidjes inspelen op hun behoeften. Ik heb dat de wet van Gouda genoemd: hoe eenvoudiger en anoniemer de omliggende woongebieden, met des te meer kracht wordt het oude centrum in stand gehouden en van pittoreske, originele en gewoon-menselijke elementen voorzien. Vroeger had je aan je huis genoeg om je van andere mensen te onderscheiden, nu zoek je op andere manieren naar authenticiteit. Mensen veranderen in wezen niet zo snel”. 

Afhankelijkheid
„Er bestaat wél een verschil tussen stads- en plattelandskinderen. Ik ga nu generaliseren, maar in het algemeen zie ik toch dat kinderen die in een dorp zijn opgegroeid, rustiger zijn, stabieler. Ze kunnen de problemen van het leven beter hanteren, al staat daar tegenover dat ze zich bijvoorbeeld minder goed kunnen handhaven op de tegenwoordige massascholen. Stadskinderen zijn meer gewend als het gaat om massaliteit, agressiviteit en anonimiteit. Als ze vijf, zes jaar zijn, hebben ze al een agenda, ze maken afspraken per telefoon en ze laten hun moeders voor taxichauffeur spelen. Ze krijgen te veel impulsen, ze kunnen doen wat ze willen en hebben alles al heel jong meegemaakt. Wie van het platteland komt, heeft meer waardering voor dingen, beleeft er ook meer plezier aan, maar stadskinderen zijn weer flexibeler, zijn vaak betere aanpassers”. 

Waaruit verklaart u dat verschil tussen dorpelingen en stedelingen?
„Een dorp –of het nu driehonderd of drieduizend inwoners heeft- blijft een overzichtelijke samenleving met eigen wetmatigheden. Er is sociale controle, burenhulp, terwijl daartegenover de stad zich kenmerkt door anonimiteit. Op het platteland speelt bovendien de aanwezigheid van natuur een grote rol –dat wás tenminste altijd zo, maar ook dat is aan het verdwijnen. 

Zelfs de meest moderne boer beseft dat er een moment komt waarop alles ophoudt. In de landbouw ben je afhankelijk van de natuur, van God –hoe je ’t maar noemt- en dat geeft je een gevoel van betrekkelijkheid. Veel stedelingen kunnen daar absoluut niet mee omgaan. In hun hart vinden ze dat er zelfs tegen doodgaan een pilletje moet bestaan. Bij ziekte worden ze boos –alsof het om een technische fout gaat. Problemen zijn altijd oplosbaar, en op die manier kijken ze ook naar de natuur. Ze kunnen het lot –of de wil Gods- niet accepteren”. 

Zijn de termen –het lot, de natuur, God- voor u inwisselbaar?
„Ik ben een religieus mens, ik spreek voor mezelf over Gods wil, niet over het lot. Maar ik weet dat anderen er anders over denken. Wat je ziet, is dat mensen zich onafhankelijk maken van de natuur. Dat gebeurt in het klein bij de boerenstand –vee dat het hele jaar door op stal staat, voer dat uit Zuid-Amerika wordt geïmporteerd-, maar ook in het groot, in heel Nederland. Een eeuw geleden was de kans reëel dat bij een storm de hele boel onder water kwam te staan. Bij het hoge water van drie jaar geleden stond heel Nederland op z’n kop, maar vroeger was zo’n situatie heel normaal. Daarbij besef je dat er grenzen zijn aan het menselijk kunnen, je erkent je afhankelijkheid. Religie is een vorm om daar mee om te gaan. Als mensen denken dat ze alles kunnen, komt het religieus besef dus in de knel. Dat heb ik duidelijk willen maken in mijn boek ”Hoe God verdween uit Jorwerd”. Zo’n titel klinkt cru, want God is natuurlijk tegenwoordig waar twee of drie in Hem vergaderd zijn, ook in Jorwerd. Maar wat ik ermee wil zeggen, is dat door vooruitgang en techniek de rol van God uit de samenleving en het denken van de mensen is verdwenen”. 

Zondebesef
U schrijft over de Krimpenerwaard: „De kerken die ik passeerde waren zwaar en groot, maar de hemel raakten ze niet”.
„Hollanders hebben altijd een somber geloof gehad. Die ouderwetse bonders konden er wat van, met hun nadruk op de uitverkiezing en hun zware zondebesef- hoewel ik ze zeker niet allemaal over één kam wil scheren. Toen ik langs die kerken in de Krimpenerwaard voer, dacht ik: Dit is een godsdienst die vervuld is van angst. Ik ging vermoeden dat het leven in een zelfgeschapen land er iets mee te maken had. 

Een berglandschap stelt mensen voor voor het probleem van het isolement, terwijl een polderlandschap het gevaar van een collectieve ramp in zich draagt. Ik denk dat het christelijk geloof iets universeels is, maar de manier waarop je dat geloof beleeft , wordt sterk door het landschap bepaald. Al staat de muziek vast, de uitvoering ervan kan heel verschillend zijn”. 

Mede n.a.v. ”Het ontsnapte land”, door Geert Mak; boekenweekessay 1998, uitg. CPNB; ISBN 90 743 3640; 56 blz.